ECLI:NL:RBROT:2018:3044

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
10/690117-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere druggerelateerde misdrijven, waaronder de uitvoer van harddrugs, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de uitvoer van harddrugs naar België, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze drugs vanuit Nederland had vervoerd. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van de handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een drugsbestellijn had gerund en op grote schaal heroïne en cocaïne had verhandeld. De betrokkenheid van de verdachte werd onderbouwd door telefoontaps en stemherkenning, hoewel de rechtbank voorzichtig was met de bewijskracht van stemherkenning. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en het in beslag genomen geldbedrag van €10.530,- werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690117-17
Datum uitspraak: 21 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW)
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2017 en 7 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurd verklaren van de in beslag genomen geldbedragen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten 1, 2 en 3
4.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte samen met zijn medeverdachten in de periode van 16 januari 2017 tot en met 6 juni 2017 een drugsbestellijn onder de naam “ [naam 1] ” heeft gerund en zich in die hoedanigheid samen met zijn medeverdachten op grote schaal heeft beziggehouden met het uitvoeren naar en het verkopen van heroïne en cocaïne in België. Voor wat betreft te bewijzen periode haakt de officier van justitie aan bij de eerste datum waarop de drugsbestellijn werd getapt, te weten 16 januari 2017, en de datum van aanhouding van de verdachte, te weten 7 juni 2017.
4.1.2
Standpunt verdediging
Door de verdediging is primair vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de stemherkenning van de verdachte niet als bewijs kan dienen, nu die op basis van vermoedens tot stand is gekomen en er verder geen (zelfstandig) bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De verdediging heeft subsidiair betoogd dat de uitvoer van drugs niet kan worden bewezen en dat de verdachte geen deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie, maar hoogstens als medepleger kan worden aangemerkt, hetgeen inherent is aan de ten laste gelegde feiten en daarom niet strafverhogend mag zijn.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Stemherkenning
In het kader van een onderzoek naar een schietincident in Rotterdam-Zuid (onderzoek [naam onderzoek] ) is een telefoontap aangesloten op de telefoon met IMEI-nummer [nummer] en telefoonnummer [gsm-nummer 1] . Daarbij is vervolgens naar voren gekomen dat de gebruikers van dit nummer zich veelal voorstellen als “ [naam 1] ” en dat dit nummer wordt gebruikt voor het op grote schaal verkopen van verdovende middelen in België. In het merendeel van de gesprekken dat middels deze lijn plaatsvindt wordt er immers in versluierde taal gesproken over drugs waarbij afspraken worden gemaakt over prijzen, leveringstijden en leveringslocaties. In het onderzoek naar de mogelijke betrokkenen bij de drugsbestellijn is het nummer [gsm-nummer 2] naar voren gekomen.
Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft verklaard dat de stem van de gebruiker van dit nummer vermoedelijk de stem van de verdachte is. Op grond hiervan is verder gerechercheerd en is op basis van aanvullende onderzoeksresultaten, waaronder nieuwe stemherkenningen, geconcludeerd dat de verdachte inderdaad de gebruiker is van nummer [gsm-nummer 2] en bovendien een van de personen is die de drugsbestellijn runt.
De betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten is door de politie dus afgeleid uit getapte telefoongesprekken, waarbij (onder meer) stemherkenningen een rol hebben gespeeld.
Noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie valt af te leiden dat (de resultaten van) stemherkenningen in algemene zin niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt. Voor een categorische uitsluiting van stemherkenningen van het bewijs ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Gezien de feilbaarheid van de menselijke waarneming en gegeven de kanttekeningen die mede daarom vanuit de wetenschap bij de betrouwbaarheid van stemherkenningen worden geplaatst, is behoedzaamheid op zijn plaats bij de waardering van de bewijskracht van stemherkenningen. De rechtbank acht bij de beoordeling van de bewijswaarde van de resultaten van de stemherkenning rekening met de volgende omstandigheden:
  • Wordt de stemherkenning ondersteund door andere feiten en omstandigheden of bewijsmiddelen?
  • Heeft de stemherkenning op ambtseed/ambtsbelofte plaatsgevonden?
  • Betwist de verdachte de stemherkenning en zo ja, op welke wijze?
  • Is sprake van stemherkenning door een verbalisant die de persoon die hij meent te herkennen ook daadwerkelijk kent?
  • De mate van zekerheid van de stemherkenning;
  • Is er sprake van een stemherkenning door een verbalisant die vanuit zijn opsporingsfunctie de gesprekken uitluistert?
  • Alertheid vanwege het doel van stemherkenning;
  • De hoeveelheid uitgeluisterde gesprekken.
De rechtbank overweegt dat zij, rekening houdend met deze aandachtspunten, geen aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van de stemherkenning van de verdachte.
De stemherkenning is weliswaar niet met 100% zekerheid, maar wordt ondersteund door andere feiten en omstandigheden die uit het dossier blijken.
In het dossier is een uitgewerkte tap opgenomen van een gesprek op 2 februari 2017 tussen de gebruiker van het nummer [gsm-nummer 2] en Werkplein te Etten-Leur, waarbij de gebruiker van het genoemde nummer de personalia van de verdachte opgeeft als zijn eigen gegevens. De verklaring van de verdachte dat hij iemand anders namens hem heeft laten bellen naar het Werkplein, dan wel zelf met iemands anders nummer zou hebben gebeld vindt de rechtbank niet geloofwaardig, nu hij deze verklaringen eerst ter terechtzitting van 7 februari 2017 naar voren heeft gebracht, deze verklaringen elkaar tegenspreken en verder niet zijn onderbouwd. Bovendien wordt in het gesprek een terugbelafspraak gemaakt, wat met een ander dan de verdachte, dan wel een ander nummer dan dat van de verdachte, problematisch zou zijn.
De gebruiker van het nummer heeft verder geregeld contact met de vrouwelijke gebruiker van het telefoonnummer [gsm-nummer 3] dat volgens het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie geregistreerd staat op naam van [naam vriendin verdachte] . Haar vader heeft verklaard dat zij en de verdachte een relatie hebben.
Uit analyses van de telefonieverkeersgegevens van het genoemde nummer blijkt dat de gebruiker van dit nummer in januari en februari 2017 geregeld in Rotterdam en Roosendaal verblijft. De verdachte heeft familie in Roosendaal en heeft ter terechtzitting van 7 februari 2018 verklaard dat hij daar en ook in Rotterdam verblijft.
Tot slot werd tijdens een doorzoeking op 7 juni 2017 in een woning in Roosendaal, waar de verdachte heeft verbleven, een telefoon met het nummer [gsm-nummer 2] aangetroffen. De bewoners die ter plekke zijn gehoord hebben verklaard dat dit een telefoon van de verdachte betreft.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat het nummer [gsm-nummer 2] door de verdachte werd gebruikt.
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft op basis van diverse omstandigheden, waaronder een vergelijking van de stem van de gebruiker van het nummer [gsm-nummer 2] met de stemmen van de personen die de drugsbestellijn runden, verklaard dat de gebruiker van het nummer [gsm-nummer 2] vrijwel zeker gelijk is aan de stem van een van de personen achter de drugsbestellijn.
Uit analyse van de zendmastgegevens blijkt bovendien dat de drugsbestellijn veelvuldig dezelfde, althans zeer nabij gelegen, masten aanstraalt als de masten die worden aangestraald door de privé-telefoon van de verdachte.
Verder blijkt uit deze gegevens dat de gebruiker van de drugsbestellijn op 7 februari 2018 in Vught was en mogelijk de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft bezocht. Uit een bezoekersregistratiesysteem van die PI is gebleken dat de verdachte op die dag een gedetineerde in die PI heeft bezocht. De verdachte heeft ter terechtzitting van 7 februari 2018 ook verklaard dat het zou kunnen dat hij in Vught was.
Tot slot werd tijdens eerdergenoemde doorzoeking op 7 juni 2017 in de woning in Roosendaal, ook het toestel en de simkaart van het telefoonnummer van de drugsbestellijn aangetroffen. Ook ten aanzien van deze telefoon verklaarden de aanwezige bewoners dat deze toebehoorde aan de verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij de drugsbestellijn ‘ [naam 1] ’.
4.2.2.
Vrijspraak feit 1: Uitvoer naar België
Op basis van het dossier is vast stellen dat er op grote schaal gebruikershoeveelheden harddrugs zijn verkocht in Sint Truiden en omgeving. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte deze drugs ook vanuit Nederland naar België heeft vervoerd dan wel laten vervoeren. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat de drugs al in België waren. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.3.
Bewezenverklaring feiten 2 en 3
Pleegperiode
Uit de tapgesprekken blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten zich, in georganiseerd verband, bezig hebben gehouden met de handel in drugs. Uit een tapgesprek in het dossier blijkt dat de verdachte op 16 april 2017 voor het laatst de drugsbestellijn (mede) heeft bemand. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte na die datum nog betrokken is geweest bij de bestellijn of de daaruit voortvloeiende activiteiten. Gelet hierop zal de rechtbank de pleegperiode beperken tot de periode van 16 januari 2017 tot en met 16 april 2017.
Criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens bestendige jurisprudentie onder een criminele organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit het dossier komt naar voren dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en de medeverdachten. Zij hebben tezamen gedurende (in elk geval) ruim drie maanden gehandeld in verdovende middelen. In de periode van 16 januari 2017 tot en met 2 februari 2017 vonden 1857 geregistreerde contactmomenten plaats en in de periode van 13 april 2017 tot en met 21 april 2017 1821 geregistreerde contactmomenten tussen deze lijn en afnemers. Dat het samenwerkingsverband niet langer heeft geduurd, is uitsluitend het gevolg van de aanhouding van de medeverdachten. Gelet hierop had het samenwerkingsverband een duurzaam karakter.
Gestructureerd samenwerkingsverband
Daarnaast was dit duurzame samenwerkingsverband gestructureerd van aard. Er was immers sprake van een vaste werkwijze waarin de verdachten ieder een eigen rol hadden. Richting de afnemers werd de naam ‘ [naam 1] ’ gebruikt. Er werd gebruik gemaakt van een dealertelefoon die om beurten door de verdachte en de medeverdachten werd bediend. De bestellingen werden gebracht door (veelal jongere) drugsrunners die door de verdachte en zijn medeverdachten werden ingezet en aangestuurd. Als uitvalsbasis werd voornamelijk de woning van de Belgische medeverdachte [naam medeverdachte 1] in Sint Truiden gebruikt. Deze [naam medeverdachte 1] heeft over een langere periode in opdracht van ‘ [naam 1] ’ aan drugsrunners woonruimte verschaft en werd hiervoor betaald door ‘ [naam 1] ’.
Oogmerk
Uit de verscheidene tapberichten in het dossier volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten de drugsbestellijn willens en wetens hebben gebruikt voor het verhandelen van drugs.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele (drugs)organisatie.
4.3
Feiten 4, 5 en 6
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich in Marokko bevond op het moment dat de verdovende middelen en het geld werden aangetroffen en dat niet kan worden vastgesteld dat deze goederen aan de verdachte toebehoorden. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat de NFI-rapportage van 22 december 2017 over de cocaïne niet mag worden gebruikt als bewijs aangezien er tussen het moment van het nemen van een monster en de oplevering van dit NFI-rapport meer dan een halfjaar zit en uit het dossier niet duidelijk wordt wat er in de tussentijd met het monster is gebeurd.
4.3.2.
Beoordeling
Toebehoren goederen zoeking
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte geregeld in de woning verbleef waar de zoeking heeft plaatsgevonden. Tevens blijkt uit verklaringen van andere bewoners van deze woning dat de verdachte vaak in één van de twee bedden op de zolderkamer sliep en dat de telefoons die zijn aangetroffen in gebruik zouden zijn bij de verdachte. De rechtbank ziet gelet op hetgeen over de medegebruikers van de woning en/of de zolderkamer is opgenomen in het dossier geen aanleiding om aan te nemen dat naast de verdachte ook deze medegebruikers zich bezighielden met (de handel in) verdovende middelen. Gelet hierop kan bewezen worden verklaard dat de aangetroffen goederen aan de verdachte toebehoorden. Dat de verdachte ten tijde van het aantreffen van de genoemde goederen mogelijk in Marokko verbleef, doet hier niet aan af.
Duur oplevering NFI-rapportage
De verdediging heeft met juistheid geconstateerd dat er meer dan een half jaar is verstreken tussen het nemen van het monster en het opleveren van de NFI-rapportage over dit monster. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor de conclusie dat deze lange duur moet leiden tot uitsluiting van deze rapportage, nu er geen aanwijzingen zijn dat de tussenliggende periode invloed heeft gehad op de conclusies in de rapportage.
De verweren worden verworpen en de rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van
16 januari 2017 tot en met 16 april 2017te Rotterdam en Roosendaal en te Sint Truiden, althans
ergens in
Belgiëtezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en gebruikershoeveelheden van materialen bevattende
heroïneen/of
cocaïne, zijnde heroïne en/of
cocaïne(telkens) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van
16 januari 2017 tot en met 16 april 2017te Rotterdam en Roosendaal en
te Sint Truiden, althans ergens in
Belgiëheeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere)
verdachten[naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde lid van de
Opiumwet;
4.
hij op 7 juni 2017 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 306,4 gram,
cocaïne, zijnde
cocaïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op 7 juni 2017 te Roosendaal , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195,1 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op 7 juni 2017 te Roosendaal, 10.530 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemd geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet;
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
5.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
6.
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende drie maanden deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs. Binnen deze organisatie heeft de verdachte een leidinggevende, sturende rol gehad. Bovendien heeft de verdachte in het kader van deze rol jongeren als drugsrunners in België ingezet.
De verdachte heeft op die manier bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep gebruikers. De verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, meebrengen voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat voorts gepaard met criminaliteit en dus veel overlast en kosten voor de maatschappij. De verdachte heeft deze gevolgen voor lief genomen en enkel zijn eigen gewin vooropgesteld. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 7 juni 2017 schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hasjiesj en cocaïne.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 10.530,-.
Witwassen tast de integriteit van het financieel en economisch verkeer aan, ondermijnt de legale economie en faciliteert onderliggende criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 januari 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, en het gegeven dat dit feit volgens de officier van justitie als zwaartepunt gold voor zijn eis, komt de rechtbank tot de oplegging van een aanzienlijk lagere straf dan zoals door de officier van justitie is gevorderd. Voorts is bij de bepaling van de duur van de straf rekening gehouden met de bewezenverklaring van een beduidend kortere periode dan dat deze ten laste is gelegd. Anderzijds wordt ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een leidende rol heeft gehad en zichzelf grotendeels uit beeld hield.
Met inachtneming van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen geld ten bedrage van € 10.530,- zal worden verbeurd verklaard.
Degene aan wie het geld toebehoort was bekend met de verkrijging door middel van de strafbare feiten dan wel had die verkrijging redelijkerwijs kunnen vermoeden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 3, 10 en 11b van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 6: een geldbedrag van € 10.530,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of
's-Gravenhage, althans ergens in Nederland en/of te Sint Truiden, althans
ergens in Belgie tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of
's-Gravenhage, althans ergens in Nederland en/of te Sint Truiden, althans
ergens in Belgie tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende heroine en/of cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of
te Sint Truiden, althans ergens in Belgie heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) verdachte en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid van de
Opiumwet;
4.
hij op of omstreeks 07 juni 2017 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 306,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 07 juni 2017 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (art. 3/C jo 11 Opiumwet)
6.
hij op of omstreeks 07 juni 2017 te Roosendaal, althans in Nederland,10.530 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemd geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.