ECLI:NL:RBROT:2018:3051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
6291105 CV EXPL 17-6443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en vereffening van een vennootschap onder firma na uittreden van een vennoot

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, betreft het een geschil tussen de vennootschap onder firma Afsprakenburo Ward en een van de vennoten, [gedaagde]. De vennootschap is opgericht op 12 februari 2015 door de vennoten [vennoot1], [vennoot2] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft zich per 8 december 2015 als vennoot laten uitschrijven. Na zijn uittreden hebben de overige vennoten de activiteiten van de vennootschap voortgezet. Ward vordert van [gedaagde] een bedrag van € 3.749,08, inclusief rente en proceskosten, op basis van een eindafrekening die is opgemaakt na zijn uittreden. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat er nog verrekend moet worden, waarbij hij meer arbeid heeft ingebracht dan de andere vennoten.

De kantonrechter oordeelt dat de vennootschap met het uittreden van [gedaagde] is ontbonden, en dat er een vereffening van het vermogen van de vennootschap moet plaatsvinden. De rechter stelt vast dat er onvoldoende informatie is om de verdeling van het vermogen vast te stellen, en dat de vordering van Ward daarom als voorbarig moet worden afgewezen. De rechter wijst erop dat de regels van het vennootschapsrecht niet zijn nageleefd en dat er geen vereffening heeft plaatsgevonden. De vordering van Ward wordt afgewezen en Ward wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6291105 CV EXPL 17-6443
uitspraak: 12 april 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van
de vennootschap onder firma
Afsprakenburo Ward,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.K.M. Aerts-de Klok,
tegen

[gedaagde]

wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna aangeduid als Ward en [gedaagde] .

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het exploot van dagvaarding van 21 augustus 2017, met producties;
de conclusie van antwoord, met productie;
het vonnis van deze rechtbank van 7 september 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
de brief van de gemachtigde van Ward van 6 november 2017, met productie;
de aantekening dat de comparitie van partijen op 15 november 2017 is gehouden;
de akte voortgang tevens akte wijziging van eis, met producties;
de antwoordakte namens [gedaagde] .

Omschrijving van het geschil

1. De feiten

1.1
Op 12 februari 2015 is Ward opgericht door de vennoten [vennoot1] (hierna: [vennoot1] ), [vennoot 2] (hierna: [vennoot 2] ) en [gedaagde] .
1.2
[gedaagde] heeft zich per 8 december 2015 laten uitschrijven als vennoot van Ward bij de Kamer van Koophandel.
1.3
[vennoot1] en [vennoot 2] hebben op 8 december 2015 een eindafrekening ad
€ 9.055,34 inclusief BTW opgemaakt betreffende de kosten huur pand, kosten elektra en water en kosten internetabonnement.
2. De vordering, de grondslag en het verweer
2.1
Ward vordert na eiswijziging bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 3.749,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.085,51 vanaf 17 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten waaronder nakosten.
2.2
Ward legt het navolgende aan de vordering ten grondslag. Na uitschrijving van [gedaagde] als vennoot dient onderling afgerekend te worden over het boekjaar 2015. Alle vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk zodat afrekening op basis van gelijke delen voor elk van de vennoten dient plaats te vinden. Naast een bedrag van € 3.018,44 aan hoofdsom (zijnde een bedrag van € 2.494,58 (⅓ van de onder 1.3 genoemde eindafrekening exclusief BTW) en een bedrag van € 590,93 (⅓ van het totale bedrag ad € 1.772,80 aan overige kosten)) vordert zij een bedrag van € 84,86 aan rente en een bedrag van € 547,85 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. Er moet nog verrekend worden maar bij de verdeelsleutel dient er rekening mee gehouden te worden dat [gedaagde] meer arbeid heeft ingebracht dan [vennoot1] en [vennoot 2] . Daarnaast wordt [gedaagde] geen enkele inzage in de boekhouding verleent zodat niet gecontroleerd kan worden of de onder 1.3 genoemde eindafrekening volledig is en of de daarop vermelde bedragen juist zijn.

Beoordeling van het geschil

3.1
Na het uittreden van [gedaagde] is de vennootschap formeel niet ontbonden, maar hebben [vennoot1] en [vennoot 2] de activiteiten van Ward kennelijk voortgezet. Zij vorderen nu op de voet van artikel 18 WvK een derde van de kosten die zijn gemaakt in de periode dat [gedaagde] vennoot was.
3.2
Met haar vordering gaat Ward geheel voorbij aan de regels van het vennootschapsrecht en in het bijzonder die ten aanzien van ontbinding, vereffening en verdeling bij een vennootschap onder firma, waarvan in dit geval sprake is.
3.3
Het uittreden van een vennoot leidt in beginsel van rechtswege tot volledige ontbinding van de vennootschap. Deze bepaling - artikel 7A:1683, aanhef en sub 3 BW - is van regelend recht. Vennoten kunnen van deze hoofdregel afwijken door middel van een voortzettingsbeding; de afspraak dat de vennootschap bij uittreding van een vennoot en bij overblijven van minimaal twee vennoten alleen ten aanzien van de uittredende vennoot wordt ontbonden en door de overblijvende vennoten wordt voortgezet. Door partijen is niet gesteld dat een dergelijk beding is overeengekomen, integendeel, namens Ward is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat het in de praktijk vaak zo gaat. Maar enig beroep op een daartoe strekkende bepaling, regel of afspraak is niet gedaan, noch is daarvan gebleken. Het moet er daarom voor gehouden worden dat een dergelijk beding niet is overeengekomen. Gevolg is dat de vennootschap met het opzeggen van de samenwerking door [gedaagde] per 8 december 2015 is ontbonden. Daaraan doet niet af dat [vennoot1] en [vennoot 2] blijkbaar zijn overeengekomen de activiteiten in vennootschapsverband en onder dezelfde naam voort te zetten.
3.4
Na ontbinding moet een vereffening van het (gemeenschaps-)vermogen van de voormalige vennootschap plaatsvinden doordat kort gezegd de zaken van de vennootschap worden afgewikkeld en schuldeisers zoveel mogelijk worden voldaan voordat vastgesteld kan worden welke aanspraken de vennoten hebben bij verdeling van het eventueel resterende saldo van het gemeenschapsvermogen. Een dergelijke vereffening heeft hier niet plaatsgevonden.
3.5
Na vereffening van de vennootschap resteert een voor verdeling vatbare gemeenschap die verdeeld dient te worden, en wel volgens de regels die vennoten voor verdeling hebben afgesproken. Wanneer dergelijke afspraken niet zijn gemaakt, dient afrekening plaats te vinden op de voet van artikel 7A:1670 BW, kort gezegd: naar verhouding van ieders inbreng. Het gegeven dat vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schulden van de vennootschap zegt, anders dan Ward lijkt te menen, alleen iets over hun aansprakelijkheid tegenover schuldeisers van de vennootschap en niets over de vraag hoe vennoten in hun onderlinge verhouding moeten bijdragen in verliezen, of mogen delen in de winst.
3.6
Als regel geldt dat niemand genoodzaakt kan worden om in een onverdeelde - in dit geval negatieve - gemeenschap te blijven. Partijen betwisten in deze zaak echter niet alleen over en weer op onderdelen de juistheid van elkaars stellingen maar ook de juistheid van de uitgangspunten van hun samenwerking. Zo verschillen zij op onderdelen over de vraag wie welke goederen heeft aangeschaft en betaald en wie er arbeid heeft ingebracht en zo ja, hoeveel en of hiermee rekening gehouden moet worden bij de verdeling, als zij al niet de vereffening bedoelen. Daarnaast heeft [gedaagde] opgeworpen dat ook de vraag of gereden kilometers vergoed mogen worden en zo ja, wiens gereden kilometers dan voor vergoeding in aanmerking komen en de vraag voor wiens (financiële) gevolg het komt dat de opdracht met New Image niet door is gegaan, beantwoord dienen te worden.
3.7
Artikel 3:185 BW bepaalt dat de rechter - wanneer de deelgenoten het niet eens zijn over de verdeling van de gemeenschap - de wijze van verdeling kan vaststellen op vordering van de partij die daar belang bij heeft, of de verdeling zelf kan vaststellen.
Het eerste, een vordering tot vaststelling van de wijze van verdeling is in deze procedure niet gedaan.
Voor het tweede, het zelf vaststellen van de verdeling van de gemeenschap, is de rechter die de verdeling van de gemeenschap moet vaststellen voor zijn inzicht in de omvang van de tot de ontbonden gemeenschap behorende goederen en schulden aangewezen op de gegevens die hij van partijen krijgt. Het beginsel dat niemand kan worden genoodzaakt om in een onverdeelde boedel te blijven, brengt echter niet mee dat de rechter onder alle omstandigheden verplicht is de verdeling vast te stellen. In dit geval acht de kantonrechter zich onvoldoende geïnformeerd, gelet op de omstandigheden dat nog geen vereffening heeft plaatsgevonden, er onzekerheid bestaat over de inbreng van ieder van de partijen en evenmin duidelijk is in welke mate zij moeten bijdragen in - in dit geval - het verlies omdat die verhouding wellicht weer afhangt van de grootte van ieders inbreng.
3.8
Bij deze stand van zaken moet de vordering als voorbarig danwel onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
3.9
De nevenvorderingen delen het lot van de hoofdvordering en zullen eveneens worden afgewezen.
3.1
Ward zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van [gedaagde] , welke kosten aan zijn zijde worden begroot op nihil nu hij de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

De beslissing

De kantonrechter:
wijst af de vordering van Ward;
veroordeelt Ward in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.