ECLI:NL:RBROT:2018:3159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
10/700509-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden voor de verdachte, die werd beschuldigd van het in elkaar slaan van een slachtoffer met een frituurpan op 11 november 2017 in Pernis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot doodslag. De verklaringen van het slachtoffer waren inconsistent en er was geen onafhankelijk bewijs dat de verdachte de dader was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep op 19 december 2017 in Ridderkerk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de bewaring van een in beslag genomen friteuse gelast ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700509-17
Datum uitspraak: 18 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak onder 1 tenlastegelegde

4.1.
Inleiding
Op grond van de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting staat het volgende vast.
De in de tenlastelegging genoemde [naam slachtoffer] , hierna te noemen het slachtoffer, is op zaterdag 11 november 2017 in een woning te Pernis tegen het hoofd en/of in zijn gezicht en/of zijn lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt, met een frituurpan tegen het hoofd geslagen en voorts met zijn hoofd tegen een muur geslagen. Voorts is op de nek/hals van het slachtoffer gestaan. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen.
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , beiden van buitenlandse afkomst, zijn op de ochtend van 11 november 2017, tussen 8.00 uur en 8.30 uur, samen naar de woning te Pernis gegaan, waar het slachtoffer op dat moment ook aanwezig was evenals de vriendin van het slachtoffer. Zij wilden naar hun zeggen van het slachtoffer drugs kopen. Op verzoek van de vriendin van het slachtoffer is de politie naar de woning gekomen. Zij wilde dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de woning verlieten. Zij is vervolgens zelf vertrokken.
De politie constateerde dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] behoorlijk onder invloed waren van drank en/of drugs en dat medeverdachte [naam medeverdachte] een bloedende verwonding aan zijn hand had. Nadat duidelijk werd dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de woning niet vrijwillig zouden verlaten, gaf het slachtoffer aan de politie te kennen dat hij wel wilde dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zouden weggaan, maar dat de politie hen niet hoefde aan te houden en dat hij zelf een taxi voor hen zou bellen. Het slachtoffer was op dat moment zeer rustig. Hij was toen nog niet gewond. De politie kreeg de indruk dat hun hulp niet meer nodig was en is vertrokken.
Op 15 november 2017 kreeg de politie een melding via Meld Misdaad Anoniem dat op
11 november in de onderhavige woning te Pernis de bewoner zwaar werd mishandeld door twee mannen van buitenlandse afkomst. Deze melding is gedaan via een computer met het IP-adres dat samenvalt met de woning van de moeder van het slachtoffer.
De politie heeft vervolgens op 16 november 2017 een onderzoek in de woning van het slachtoffer ingesteld. Het slachtoffer heeft verteld in de woning zwaar mishandeld te zijn door de twee mannen die door de politie zijn gecontroleerd toen hij op zaterdag (de rechtbank begrijpt: zaterdag 11 november 2017) de politie in zijn huis had, dat wil zeggen door de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . Het slachtoffer heeft ook gezegd dat hij buiten westen is geraakt maar rond 16.00 uur weer bijgekomen was en toen zijn vriendin heeft gebeld, die later naar de woning is gekomen. Zij heeft toen het huis, dat onder het bloed zat, schoongemaakt.
Het slachtoffer heeft meerdere malen verklaard geen aangifte te willen doen. Hij was niet bang voor de twee mannen, maar hij wilde geen narigheid. Hij beschouwde deze mishandeling als een toevallig ongeluk.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de mannen zijn die het slachtoffer op 11 november 2017 ernstig hebben mishandeld door middel van de in de tenlastelegging genoemde handelingen (slaan, stompen, schoppen etc.).
4.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdachte ontkent, evenals medeverdachte [naam medeverdachte] , dat zij het slachtoffer op 11 november 2017 in zijn woning ernstig hebben mishandeld.
4.4.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat is gebleken dat op het moment van de mishandeling van het slachtoffer, behalve de dader of daders van die mishandeling, er geen anderen in zijn woning aanwezig waren. De verklaringen die door anderen (zoals de vriendin en de moeder van het slachtoffer) over de mishandeling zijn afgelegd berusten op wat zij daarover van of via het slachtoffer hebben gehoord en komen dus uit een en dezelfde bron. Het betreffen geen verklaringen van wat zij zelf hebben waargenomen of ondervonden. Aan die verklaringen komt daarom geen zelfstandige bewijswaarde toe.
De gesprekken die de politie met het slachtoffer heeft gevoerd houden in dat de mishandelingen door de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] meteen na het vertrek van de politie (om 9:05 uur) zijn begonnen en dat daarvan ook nog sprake was toen hij tussen 12.07 uur en 13.38 uur van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] met [naam] moest bellen. Op welk tijdstip de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] uit zijn woning zijn vertrokken heeft het slachtoffer niet gezegd. Hij heeft gezegd buiten bewustzijn te zijn geraakt en rond 16.00 uur weer te zijn bijgekomen. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] waren er toen niet meer.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat wat het slachtoffer heeft gezegd geloofwaardig is en wordt bevestigd door de situatie waarin de woning zich bevond alsook door de gegevens in de telefoon van het slachtoffer waarop is te zien dat hij op 11 november 2017 tussen de zojuist genoemde tijdstippen meermalen heeft getracht telefonisch contact te krijgen met [naam] . De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] dat zij zich niet hebben schuldig gemaakt aan de mishandelingen, maar dat zij vrij snel na het vertrek van de politie zijn vertrokken kloppen volgens de officier van justitie niet met het onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [naam medeverdachte] waaruit is gebleken dat deze telefoon op 11 november 2017 tussen 9.40 uur en 14.40 uur nog een zendmast in de buurt van de woning van het slachtoffer heeft aangestraald. De latere verklaringen omtrent het tijdstip van vertrek uit de woning van het slachtoffer zijn daarop aangepast.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie waarin de woning van het slachtoffer is aangetroffen (besmeurd met bloed etc.) weliswaar bevestigt dat het slachtoffer is mishandeld, maar nog niet dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , die beiden stellig ontkennen, zich aan die mishandeling hebben schuldig gemaakt. Hetzelfde geldt voor het feit dat het slachtoffer, zoals hij heeft gezegd en uit zijn telefoon ook blijkt, op 11 november 2017 meermalen met [naam] heeft proberen te bellen. Ook dat levert op zichzelf nog niet voldoende bewijs op dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de daders van de mishandeling zijn.
Met betrekking tot de verklaringen die zijn afgelegd over het vertrek vanuit de woning van het slachtoffer wordt het volgende overwogen.
Op zichzelf is juist dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] in eerste instantie tegenover de politie hebben verklaard dat zij vrij snel na de politie bij het slachtoffer zijn weggegaan.
Nadat medeverdachte [naam medeverdachte] door de politie was geconfronteerd met de zendmastgegevens van zijn telefoon, heeft hij zijn verklaring aangepast in die zin dat hij uiterlijk om 11.00 uur de woning van het slachtoffer zou hebben verlaten, maar dat hij hierna met de auto nog ergens is gestopt. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij eerst zijn gestopt, voordat zij samen naar huis zijn gereden.
Hoewel deze aanpassingen van de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , na confrontatie met de zendmastgegevens, op zijn minst opmerkelijk zijn, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat hun (latere) verklaringen in strijd met de waarheid zijn en buiten beschouwing moeten worden gelaten. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zijn namelijk op 19 december 2017 (ruim een maand na de mishandeling van het slachtoffer) voor het eerst verhoord, waarbij de politie (naar het lijkt) niet goed heeft doorgevraagd naar wat zij hebben gedaan nadat zij de woning van het slachtoffer hadden verlaten. Daar komt bij dat de latere verklaringen van de verdachten, dat zij na het vertrek in de omgeving van de woning zijn gebleven, niet strijdig zijn met hun eerdere verklaringen en ook niet worden weerlegd door voormelde bevindingen van de zendmastgegevens met betrekking tot de telefoon van de verdachte. De verklaringen kunnen ook niet op basis van overige dossierstukken als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de afgelegde getuigenverklaringen wel de gevolgen van de mishandeling bevestigen maar dat, zoals hiervoor is overwogen, de informatie die zij hebben gegeven over de (vermoedelijke) daders uit één en dezelfde bron komt, namelijk het slachtoffer.
Met betrekking tot het aangetroffen bloedspoor van medeverdachte [naam medeverdachte] op de frituurpan waarmee het slachtoffer is geslagen wordt nog opgemerkt dat ook hieraan geen bewijswaarde voor het daderschap van de verdachten kan worden toegekend, nu de politie bij controle in de woning van het slachtoffer heeft geconstateerd dat medeverdachte [naam medeverdachte] een verwonding aan zijn hand had. Het is niet ondenkbaar dat het bloed hierdoor op de friteuse, die op de wasmachine vlak naast het toilet had gestaan, terecht is gekomen. Er zijn ook andere bloeddruppels (o.a. op de vloer) in de woning aangetroffen. Daarbij is ook nog in aanmerking genomen dat volgens het slachtoffer niet medeverdachte [naam medeverdachte] , maar de verdachte degene was die de frituurpan zou hebben gehanteerd.
Het mogelijke motief voor de mishandeling waarover in de stukken wordt gerept zou een voorval zijn dat maanden eerder had plaatsgevonden. Daaraan komt naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op wat daarover verder wordt verklaard, ook te weinig doorslaggevende betekenis toe.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, naast de verklaring van het slachtoffer, onvoldoende steunbewijs voorhanden is om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de ernstige mishandeling van het slachtoffer.
Daarbij wordt ook nog in aanmerking genomen dat de houding van het slachtoffer ook vragen oproepen, omdat (hij):
- na het incident geen contact heeft gezocht met de politie,
- expliciet geen aangifte wil doen tegen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] ,
- niet weet waarom de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hem dit aan zouden willen doen;
- de medeverdachte [naam medeverdachte] een kennis is van zijn oom die hem eerder heeft geholpen met verhuizen;
- de mishandeling een toevallig ongeluk noemt en de kans op herhaling laag inschat.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.

5.Bewijs en bewezenverklaring onder 2 tenlastegelegde

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave opgenomen van de wettige bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte dit feit heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 december 2017 te Ridderkerk opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid van ongeveer 17,7 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het onder 2 bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de zolder van zijn woning een hennepdrogerij gehad. Van hennep is algemeen bekend dat het de gezondheid van de gebruikers kan schaden en dat het verslavend kan werken. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin deze softdrugs in illegale kwekerijen wordt geproduceerd en waar winst wordt gemaakt met de handel daarin.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2018 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Opiumwet.
Reclassering Nederland (hierna: reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 maart 2018. De reclassering onthoudt zich van een advies over de afdoening. De verdachte schetst een positief beeld van zichzelf en ontkent problemen te hebben op de leefgebieden sociale contacten en middelengebruik, die de reclassering als risicofactoren ziet. Betrokkene toont ook geen intrinsieke motivatie voor gedragsverandering. Bijzondere voorwaarden lijken derhalve op dit moment geen meerwaarde te hebben.
Gezien de aard en ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zoals onder meer tot uitdrukking komend in de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierbij is rekening gehouden met de recidive van de verdachte op het gebied van hennep. Voorts is in strafverlagende zin in aanmerking genomen dat de bij de verdachte aangetroffen hennep nog niet geheel droog was.
Omdat het onder 1 tenlastegelegde – waarop de officier van justitie haar eis mede heeft gebaseerd – niet bewezen wordt geacht, zal een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen friteuse zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op artikel 11 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de friteuse, genoemd op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet (meermalen)
- tegen het hoofd en/of het lichaam en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer]
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
geduwd en/of
- met een frituurpan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- die [naam slachtoffer] met zijn hoofd tegen een muur heeft/hebben geslagen/geduwd en/of
- op de nek/hals van die [naam slachtoffer] is/zijn gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of een neusbreuk en/of een
breuk bij de rechterduim, in elk geval enig zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht,
door die [naam slachtoffer] met dat opzet (meermalen)
-tegen het hoofd en/of het lichaam en/of in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen
en/of te duwen en/of
- met een frituurpan tegen het hoofd te slaan en/of
- met zijn hoofd tegen een muur te slaan/duwen en/of
- op de nek/hals te staan;
(art 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen)
- tegen het hoofd en/of het lichaam en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer]
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
geduwd en/of
- met een frituurpan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- die [naam slachtoffer] met zijn hoofd tegen een muur heeft/hebben geslagen/geduwd en/of
- op de nek/hals van die [naam slachtoffer] is/zijn gaan staan,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

(art 302 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 19 december 2017 te Ridderkerk
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (grote) hoeveelheid van ongeveer 17,7 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
(art 3 ahf/ond B Opiumwet; art 11 lid 2 Opiumwet)