4.4.Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat is gebleken dat op het moment van de mishandeling van het slachtoffer, behalve de dader of daders van die mishandeling, er geen anderen in zijn woning aanwezig waren. De verklaringen die door anderen (zoals de vriendin en de moeder van het slachtoffer) over de mishandeling zijn afgelegd berusten op wat zij daarover van of via het slachtoffer hebben gehoord en komen dus uit een en dezelfde bron. Het betreffen geen verklaringen van wat zij zelf hebben waargenomen of ondervonden. Aan die verklaringen komt daarom geen zelfstandige bewijswaarde toe.
De gesprekken die de politie met het slachtoffer heeft gevoerd houden in dat de mishandelingen door de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] meteen na het vertrek van de politie (om 9:05 uur) zijn begonnen en dat daarvan ook nog sprake was toen hij tussen 12.07 uur en 13.38 uur van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] met [naam] moest bellen. Op welk tijdstip de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] uit zijn woning zijn vertrokken heeft het slachtoffer niet gezegd. Hij heeft gezegd buiten bewustzijn te zijn geraakt en rond 16.00 uur weer te zijn bijgekomen. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] waren er toen niet meer.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat wat het slachtoffer heeft gezegd geloofwaardig is en wordt bevestigd door de situatie waarin de woning zich bevond alsook door de gegevens in de telefoon van het slachtoffer waarop is te zien dat hij op 11 november 2017 tussen de zojuist genoemde tijdstippen meermalen heeft getracht telefonisch contact te krijgen met [naam] . De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] dat zij zich niet hebben schuldig gemaakt aan de mishandelingen, maar dat zij vrij snel na het vertrek van de politie zijn vertrokken kloppen volgens de officier van justitie niet met het onderzoek naar de telefoon van medeverdachte [naam medeverdachte] waaruit is gebleken dat deze telefoon op 11 november 2017 tussen 9.40 uur en 14.40 uur nog een zendmast in de buurt van de woning van het slachtoffer heeft aangestraald. De latere verklaringen omtrent het tijdstip van vertrek uit de woning van het slachtoffer zijn daarop aangepast.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie waarin de woning van het slachtoffer is aangetroffen (besmeurd met bloed etc.) weliswaar bevestigt dat het slachtoffer is mishandeld, maar nog niet dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , die beiden stellig ontkennen, zich aan die mishandeling hebben schuldig gemaakt. Hetzelfde geldt voor het feit dat het slachtoffer, zoals hij heeft gezegd en uit zijn telefoon ook blijkt, op 11 november 2017 meermalen met [naam] heeft proberen te bellen. Ook dat levert op zichzelf nog niet voldoende bewijs op dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de daders van de mishandeling zijn.
Met betrekking tot de verklaringen die zijn afgelegd over het vertrek vanuit de woning van het slachtoffer wordt het volgende overwogen.
Op zichzelf is juist dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] in eerste instantie tegenover de politie hebben verklaard dat zij vrij snel na de politie bij het slachtoffer zijn weggegaan.
Nadat medeverdachte [naam medeverdachte] door de politie was geconfronteerd met de zendmastgegevens van zijn telefoon, heeft hij zijn verklaring aangepast in die zin dat hij uiterlijk om 11.00 uur de woning van het slachtoffer zou hebben verlaten, maar dat hij hierna met de auto nog ergens is gestopt. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij eerst zijn gestopt, voordat zij samen naar huis zijn gereden.
Hoewel deze aanpassingen van de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , na confrontatie met de zendmastgegevens, op zijn minst opmerkelijk zijn, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat hun (latere) verklaringen in strijd met de waarheid zijn en buiten beschouwing moeten worden gelaten. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zijn namelijk op 19 december 2017 (ruim een maand na de mishandeling van het slachtoffer) voor het eerst verhoord, waarbij de politie (naar het lijkt) niet goed heeft doorgevraagd naar wat zij hebben gedaan nadat zij de woning van het slachtoffer hadden verlaten. Daar komt bij dat de latere verklaringen van de verdachten, dat zij na het vertrek in de omgeving van de woning zijn gebleven, niet strijdig zijn met hun eerdere verklaringen en ook niet worden weerlegd door voormelde bevindingen van de zendmastgegevens met betrekking tot de telefoon van de verdachte. De verklaringen kunnen ook niet op basis van overige dossierstukken als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de afgelegde getuigenverklaringen wel de gevolgen van de mishandeling bevestigen maar dat, zoals hiervoor is overwogen, de informatie die zij hebben gegeven over de (vermoedelijke) daders uit één en dezelfde bron komt, namelijk het slachtoffer.
Met betrekking tot het aangetroffen bloedspoor van medeverdachte [naam medeverdachte] op de frituurpan waarmee het slachtoffer is geslagen wordt nog opgemerkt dat ook hieraan geen bewijswaarde voor het daderschap van de verdachten kan worden toegekend, nu de politie bij controle in de woning van het slachtoffer heeft geconstateerd dat medeverdachte [naam medeverdachte] een verwonding aan zijn hand had. Het is niet ondenkbaar dat het bloed hierdoor op de friteuse, die op de wasmachine vlak naast het toilet had gestaan, terecht is gekomen. Er zijn ook andere bloeddruppels (o.a. op de vloer) in de woning aangetroffen. Daarbij is ook nog in aanmerking genomen dat volgens het slachtoffer niet medeverdachte [naam medeverdachte] , maar de verdachte degene was die de frituurpan zou hebben gehanteerd.
Het mogelijke motief voor de mishandeling waarover in de stukken wordt gerept zou een voorval zijn dat maanden eerder had plaatsgevonden. Daaraan komt naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op wat daarover verder wordt verklaard, ook te weinig doorslaggevende betekenis toe.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, naast de verklaring van het slachtoffer, onvoldoende steunbewijs voorhanden is om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de ernstige mishandeling van het slachtoffer.
Daarbij wordt ook nog in aanmerking genomen dat de houding van het slachtoffer ook vragen oproepen, omdat (hij):
- na het incident geen contact heeft gezocht met de politie,
- expliciet geen aangifte wil doen tegen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] ,
- niet weet waarom de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hem dit aan zouden willen doen;
- de medeverdachte [naam medeverdachte] een kennis is van zijn oom die hem eerder heeft geholpen met verhuizen;
- de mishandeling een toevallig ongeluk noemt en de kans op herhaling laag inschat.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.