ECLI:NL:RBROT:2018:3160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
10/700510-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging doodslag met frituurpan

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2018, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij. De zaak draaide om een incident op 11 november 2017, waarbij het slachtoffer in zijn woning te Pernis ernstig werd mishandeld met een frituurpan en andere geweldsmiddelen. De verdachte en een medeverdachte waren op dat moment aanwezig in de woning, maar ontkenden de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van het slachtoffer waren niet voldoende ondersteund door andere getuigen of bewijs, en de rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig konden worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de situatie in de woning, hoewel deze duidde op een mishandeling, niet voldoende bewijs bood dat de verdachte en medeverdachte de daders waren. De verdachte werd vrijgesproken en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700510-17
Datum uitspraak: 18 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak

4.1.
Inleiding
Op grond van de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting staat het volgende vast.
De in de tenlastelegging genoemde [naam slachtoffer] , hierna te noemen het slachtoffer, is op zaterdag 11 november 2017 in een woning te Pernis tegen het hoofd en/of in zijn gezicht en/of zijn lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt, met een frituurpan tegen het hoofd geslagen en voorts met zijn hoofd tegen een muur geslagen. Voorts is op de nek/hals van het slachtoffer gestaan. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen.
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , beiden van buitenlandse afkomst, zijn op de ochtend van 11 november 2017, tussen 8.00 uur en 8.30 uur, samen naar de woning te Pernis gegaan, waar het slachtoffer op dat moment ook aanwezig was evenals de vriendin van het slachtoffer. Zij wilden naar hun zeggen van het slachtoffer drugs kopen. Op verzoek van de vriendin van het slachtoffer is de politie naar de woning gekomen. Zij wilde dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de woning verlieten. Zij is vervolgens zelf vertrokken.
De politie constateerde dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] behoorlijk onder invloed waren van drank en/of drugs en dat de verdachte een bloedende verwonding aan zijn hand had. Nadat duidelijk werd dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de woning niet vrijwillig zouden verlaten, gaf het slachtoffer aan de politie te kennen dat hij wel wilde dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zouden weggaan, maar dat de politie hen niet hoefde aan te houden en dat hij zelf een taxi voor hen zou bellen. Het slachtoffer was op dat moment zeer rustig. Hij was toen nog niet gewond. De politie kreeg de indruk dat hun hulp niet meer nodig was en is vertrokken.
Op 15 november 2017 kreeg de politie een melding via Meld Misdaad Anoniem dat op
11 november in de onderhavige woning te Pernis de bewoner zwaar werd mishandeld door twee mannen van buitenlandse afkomst. Deze melding is gedaan via een computer met het IP-adres dat samenvalt met de woning van de moeder van het slachtoffer.
De politie heeft vervolgens op 16 november 2017 een onderzoek in de woning van het slachtoffer ingesteld. Het slachtoffer heeft verteld in de woning zwaar mishandeld te zijn door de twee mannen die door de politie zijn gecontroleerd toen hij op zaterdag (de rechtbank begrijpt: zaterdag 11 november 2017) de politie in zijn huis had, dat wil zeggen door de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . Het slachtoffer heeft ook gezegd dat hij buiten westen is geraakt maar rond 16.00 uur weer bijgekomen was en toen zijn vriendin heeft gebeld, die later naar de woning is gekomen. Zij heeft toen het huis, dat onder het bloed zat, schoongemaakt.
Het slachtoffer heeft meerdere malen verklaard geen aangifte te willen doen. Hij was niet bang voor de twee mannen, maar hij wilde geen narigheid. Hij beschouwde deze mishandeling als een toevallig ongeluk.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de mannen zijn die het slachtoffer op 11 november 2017 ernstig hebben mishandeld door middel van de in de tenlastelegging genoemde handelingen (slaan, stompen, schoppen etc.).
4.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdachte ontkent, evenals medeverdachte [naam medeverdachte] , dat zij het slachtoffer op 11 november 2017 in zijn woning ernstig hebben mishandeld.
4.4.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat is gebleken dat op het moment van de mishandeling van het slachtoffer, behalve de dader of daders van die mishandeling, er geen anderen in zijn woning aanwezig waren. De verklaringen die door anderen (zoals de vriendin en de moeder van het slachtoffer) over de mishandeling zijn afgelegd berusten op wat zij daarover van of via het slachtoffer hebben gehoord en komen dus uit een en dezelfde bron. Het betreffen geen verklaringen van wat zij zelf hebben waargenomen of ondervonden. Aan die verklaringen komt daarom geen zelfstandige bewijswaarde toe.
De gesprekken die de politie met het slachtoffer heeft gevoerd houden in dat de mishandelingen door de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] meteen na het vertrek van de politie (om 9:05 uur) zijn begonnen en dat daarvan ook nog sprake was toen hij tussen 12.07 uur en 13.38 uur van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] met [naam] moest bellen. Op welk tijdstip de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] uit zijn woning zijn vertrokken heeft het slachtoffer niet gezegd. Hij heeft gezegd buiten bewustzijn te zijn geraakt en rond 16.00 uur weer te zijn bijgekomen. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] waren er toen niet meer.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat wat het slachtoffer heeft gezegd geloofwaardig is en wordt bevestigd door de situatie waarin de woning zich bevond alsook door de gegevens in de telefoon van het slachtoffer waarop is te zien dat hij op 11 november 2017 tussen de zojuist genoemde tijdstippen meermalen heeft getracht telefonisch contact te krijgen met [naam] . De verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] dat zij zich niet hebben schuldig gemaakt aan de mishandelingen, maar dat zij vrij snel na het vertrek van de politie zijn vertrokken kloppen volgens de officier van justitie niet met het onderzoek naar de telefoon van de verdachte waaruit is gebleken dat deze telefoon op
11 november 2017 tussen 9.40 uur en 14.40 uur nog een zendmast in de buurt van de woning van het slachtoffer heeft aangestraald. De latere verklaringen omtrent het tijdstip van vertrek uit de woning van het slachtoffer zijn daarop aangepast.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie waarin de woning van het slachtoffer is aangetroffen (besmeurd met bloed etc.) weliswaar bevestigt dat het slachtoffer is mishandeld, maar nog niet dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , die beiden stellig ontkennen, zich aan die mishandeling hebben schuldig gemaakt. Hetzelfde geldt voor het feit dat het slachtoffer, zoals hij heeft gezegd en uit zijn telefoon ook blijkt, op 11 november 2017 meermalen met [naam] heeft proberen te bellen. Ook dat levert op zichzelf nog niet voldoende bewijs op dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] de daders van de mishandeling zijn.
Met betrekking tot de verklaringen die zijn afgelegd over het vertrek vanuit de woning van het slachtoffer wordt het volgende overwogen.
Op zichzelf is juist dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] in eerste instantie tegenover de politie hebben verklaard dat zij vrij snel na de politie bij het slachtoffer zijn weggegaan.
Nadat de verdachte door de politie was geconfronteerd met de zendmastgegevens van zijn telefoon, heeft de verdachte zijn verklaring aangepast in die zin dat hij uiterlijk om 11.00 uur de woning van het slachtoffer zou hebben verlaten, maar dat hij hierna met de auto nog ergens is gestopt. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij na vertrek uit de woning van het slachtoffer merkte dat hij teveel had gedronken om nog verder te rijden en dat hij daarom in de buurt is gestopt en pas later in de middag weer verder is gereden. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bevestigd dat zij eerst zijn gestopt, voordat zij samen naar huis zijn gereden.
Hoewel deze aanpassingen van de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , na confrontatie met de zendmastgegevens, op zijn minst opmerkelijk zijn, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat hun (latere) verklaringen in strijd met de waarheid zijn en buiten beschouwing moeten worden gelaten. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zijn op 19 december 2017 (ruim een maand na de mishandeling van het slachtoffer) voor het eerst verhoord, waarbij de politie (naar het lijkt) niet goed heeft doorgevraagd naar wat zij hebben gedaan nadat zij de woning van het slachtoffer hadden verlaten. Daar komt bij dat de latere verklaringen van de verdachten, dat zij na het vertrek in de omgeving van de woning zijn gebleven, niet strijdig zijn met hun eerdere verklaringen en ook niet worden weerlegd door voormelde bevindingen van de zendmastgegevens met betrekking tot de telefoon van de verdachte. De verklaringen kunnen ook niet op basis van overige dossierstukken als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de afgelegde getuigenverklaringen wel de gevolgen van de mishandeling bevestigen, maar dat, zoals hiervoor is overwogen, de informatie die zij hebben gegeven over de (vermoedelijke) daders uit één en dezelfde bron komt, namelijk het slachtoffer.
Met betrekking tot het aangetroffen bloedspoor van de verdachte op de frituurpan waarmee het slachtoffer is geslagen wordt nog opgemerkt dat ook hieraan geen bewijswaarde voor het daderschap van de verdachten kan worden toegekend, nu de politie bij controle in de woning van het slachtoffer heeft geconstateerd dat de verdachte een verwonding aan zijn hand had. Het is niet ondenkbaar dat het bloed hierdoor op de friteuse, die op de wasmachine vlak naast het toilet had gestaan, terecht is gekomen. Er zijn ook andere bloeddruppels (o.a. op de vloer) in de woning aangetroffen. Daarbij is ook nog in aanmerking genomen dat volgens het slachtoffer niet de verdachte, maar medeverdachte [naam medeverdachte] degene was die de frituurpan zou hebben gehanteerd.
Het mogelijke motief voor de mishandeling waarover in de stukken wordt gerept zou een voorval zijn dat maanden eerder had plaatsgevonden. Daaraan komt naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op wat daarover verder wordt verklaard, ook te weinig doorslaggevende betekenis toe.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, naast de verklaring van het slachtoffer, onvoldoende steunbewijs voorhanden is om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de ernstige mishandeling van het slachtoffer.
Daarbij wordt ook nog in aanmerking genomen dat de houding van het slachtoffer ook vragen oproepen, omdat (hij):
- na het incident geen contact heeft gezocht met de politie,
- expliciet geen aangifte wil doen tegen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] ,
- niet weet waarom de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hem dit aan zouden willen doen;
- de verdachte een kennis is van zijn oom die hem eerder heeft geholpen met verhuizen;
- de mishandeling een toevallig ongeluk noemt en de kans op herhaling laag inschat.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maken deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet (meermalen)
- tegen het hoofd en/of het lichaam en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer]
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
geduwd en/of
- met een frituurpan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- die [naam slachtoffer] met zijn hoofd tegen een muur heeft/hebben geslagen/geduwd en/of
- op de nek/hals van die [naam slachtoffer] is/zijn gaan staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of een neusbreuk en/of een
breuk bij de rechterduim, in elk geval enig zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht,
door die [naam slachtoffer] met dat opzet (meermalen)
-tegen het hoofd en/of het lichaam en/of in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen
en/of te duwen en/of
- met een frituurpan tegen het hoofd te slaan en/of
- met zijn hoofd tegen een muur te slaan/duwen en/of
- op de nek/hals te staan;
(art 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Pernis Rotterdam, gemeente Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen)
- tegen het hoofd en/of het lichaam en/of in het gezicht van die [naam slachtoffer]
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
geduwd en/of
- met een frituurpan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- die [naam slachtoffer] met zijn hoofd tegen een muur heeft/hebben geslagen/geduwd en/of
- op de nek/hals van die [naam slachtoffer] is/zijn gaan staan,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

(art 302 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)