ECLI:NL:RBROT:2018:3197

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
10/741305-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en taakstraf opgelegd voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 2 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2017 in Vlaardingen een andere persoon heeft mishandeld. De verdachte heeft de aangever tijdens festiviteiten een stomp tegen zijn neus gegeven, waardoor de aangever ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een slagaderlijke bloeding in de hersenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan mishandeling, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 25.582,36 toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om zich te laten behandelen bij een forensische zorginstelling en zich te melden bij de reclassering. De rechtbank heeft de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar verlengd, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741305-17
Datum uitspraak: 2 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J. Wijnands heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, inhoudende dat hij zich dient te melden bij de reclassering zo lang en zo frequent als deze instelling dat nodig acht en dat hij wordt verplicht om zich te laten behandelen bij Het Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/081691-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat de feitelijke gedraging van de verdachte niet zonder twijfel kan worden vastgesteld. De verdachte ontkent aangever te hebben gestompt of geslagen. Hij verklaart dat hij de aangever een duw in het gezicht heeft gegeven. De waarnemingen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] op dit punt kunnen gekleurd zijn door de harde val, waarmee de aangever uiteindelijk op de grond terecht is gekomen. Ook is getuige [naam getuige 1] niet bevraagd op haar alcoholgebruik. Mogelijk dat dit haar waarnemingsvermogen ernstig heeft beïnvloed.
Subsidiair bepleit de verdediging de verdachte vrij te spreken van het ontstane zwaar lichamelijke letsel, omdat er uit de beschikbare stukken geen aaneengesloten causale keten valt te construeren tussen de duw door de verdachte en het uiteindelijk vastgestelde letsel bij de aangever. Niet uitgesloten kan worden dat de aangever in dronken en verwarde toestand nogmaals is gevallen.
4.2.2.
Beoordeling
De verklaring van de verdachte wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier.
De verklaring van getuige [naam getuige 1] daarentegen wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 2] . Beiden hebben afzonderlijk verklaard dat de aangever werd geslagen en vervolgens recht achterover op de tegels viel. Bovendien wordt de verklaring van de getuige [naam getuige 1] , dat de aangever een stomp op zijn neus kreeg, ondersteund door het letsel dat op 24 juni 2017 door een neuroloog op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis bij de aangever is geconstateerd, te weten een bloeduitstorting bij het rechteroog, aan de kant van de neusbrug. Dat letsel past bij een stomp tegen de neus. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank in het dossier geen enkele aanwijzing, die aanleiding geeft om te twijfelen aan de waarnemingen van de getuigen of aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de verdachte op de bewuste avond naar eigen zeggen “een wodka/sprite of 15” had gedronken.
Vanaf het moment dat de aangever op de grond lag, werd hem direct eerste hulp verleend. Er kwam een ambulance ter plaatse, maar de aangever besloot op enig moment de ambulance weer uit te willen. Hij werd vervolgens door zijn schoonzus naar huis gebracht. Zijn vriendin bracht hem op een later moment, toen de toestand van de verdachte leek te verslechteren, naar de huisartsenpost en daar werd besloten een scan van zijn hoofd te laten maken. Op de scan werd een slagaderlijke bloeding binnen de schedel gezien, waarna de aangever met spoed werd geopereerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk een causaal verband bestaat tussen de val van het slachtoffer als gevolg van de stomp tegen zijn neus en het vastgestelde letsel. De stelling van de verdediging dat het slachtoffer in dronken en verwarde toestand mogelijk nogmaals gevallen is, vindt geen steun in het dossier.
Gelet op het door de aangever ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht en de beschikbare medische informatie stelt de rechtbank vast dat de aangever als gevolg van het incident letsel heeft opgelopen, dat gelet op de aard en ernst ervan en de verwachte duur van genezing kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De aangever ondervindt nog dagelijks de gevolgen van zijn val.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Bewezen is dat de verdachte met zijn vuist heeft gestompt tegen de neus van de aangever, waardoor de aangever achterover op de grond is gevallen en er bij de aangever zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Subsidiair:
hij op 24 juni 2017 te Vlaardingen
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht te stompen tegen de
neus van die [naam slachtoffer] waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding in de hersenen waarvoor onmiddel
lijk operatief ingrijpen noodzakelijk was ten gevolge heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft de aangever tijdens festiviteiten in het centrum van Vlaardingen een stomp tegen zijn neus gegeven, waardoor de aangever achterover op de grond is gevallen en hij een bloeding in zijn schedel heeft opgelopen, hetgeen op dat moment levensbedreigend voor hem was. Meerdere feestgangers zijn getuige geweest van dit geweld en van de gevolgen ervan. De verdachte heeft zich vervolgens op geen enkele manier bekommerd om de aangever, die in bewusteloze toestand op de grond lag, en is weggegaan. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan. Uit de aangifte volgt dat de aangever zich niets kan herinneren van die nacht. Hij heeft naast een kneuzing van het hersenweefsel ook een hersenbloeding opgelopen, waaraan hij met spoed is geopereerd. Uit het door de aangever ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht blijkt dat de gevolgen van deze stomp, acht maanden na dato, nog steeds een enorme impact hebben op zijn leven, maar ook op het leven van zijn gezin. Hij voelt zelf dat hij veranderd is en dat hij de regie over zijn leven en zijn lichaam is kwijt geraakt. Wat hij eerder met veel plezier deed, ervaart hij nu als een zware opgave. Hij geeft aan dat hij niet meer de man en vader kan zijn die hij eerder was en vreest dat hij de gevolgen van dit geweldsincident de rest van zijn leven zal ondervinden, omdat nog steeds onduidelijk is of hij ooit volledig zal herstellen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, onder meer voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 december 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Het risico op recidive wordt op korte termijn ingeschat als laag en op langere termijn als matig.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een verplichting om zich te laten behandelen bij Het Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg vanaf het moment dat de proeftijd start.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en acht het in zijn belang maar vooral ook in het belang van de schadeafwikkeling met het slachtoffer dat de verdachte zijn werk en inkomen behoudt. Om die reden zal de rechtbank afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt de maximale taakstraf opgelegd. Deze taakstraf biedt de verdachte de gelegenheid om daarnaast zijn betaalde werk voort te zetten, zodat hij de financiële middelen genereert om de hierna te bespreken vordering benadeelde partij te kunnen voldoen. De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer en de samenleving daar meer bij gebaat zijn dan wanneer de verdachte voor langere tijd naar de gevangenis moet. De ernst van het feit rechtvaardigt dat naast de taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd, waaronder een behandeling die erop is gericht zijn agressie te reguleren. De verdachte moet deze behandeling benutten om zijn gedrag blijvend te veranderen. Gaat hij opnieuw in de fout, dan weet hij dat daaraan direct consequenties verbonden zijn. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er dan ook tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , wonende te Vlaardingen, ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.867,36 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met uitzondering van de opgevoerde kosten voor het bezoek aan een psycholoog door de partner van aangever.
8.2.
Standpunt verdediging
De materiële en immateriële schade wordt betwist. Aangezien vrijspraak is bepleit, wordt primair bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair bepleit de raadsman om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze te complex is om behandeld te kunnen worden in een strafgeding.
8.3.
Beoordeling
Mevrouw [naam partner slachtoffer] , de partner van aangever, kan zich overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van strafvordering niet als benadeelde partij in het strafproces voegen, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, die ziet op de kosten met betrekking tot de door haar gezochte psychologische hulp ten bedrage van (3x € 95,- =)
€ 285,-. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, voor het overige worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000,-.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 25.582,36, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 31 augustus 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Door zowel de verdachte als de officier van justitie is ter terechtzitting afstand gedaan van rechtsmiddelen, zodat de proeftijd is ingegaan op 31 augustus 2016.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de gevorderde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Zoals al eerder overwogen acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zijn werk en inkomen behoudt (mede met het oog op de schadevergoeding die de verdachte aan het slachtoffer moet betalen). Om die reden gelast de rechtbank nu niet de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, maar verlengt de rechtbank de aan die straf verbonden proeftijd met één jaar. Ook deze straf blijft dus nog boven het hoofd van de verdachte hangen en zal, als de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt, alsnog ten uitvoer (kunnen) worden gelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij Het
Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de
reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in
het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen
worden gegeven. Het zorgaanbod is beschikbaar vanaf het moment dat de
proeftijd zal starten;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
232 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
116 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 25.582,36 (vijfentwintigduizendvijfhonderdtweeëntachtig euro en zesendertig eurocent), bestaande uit € 5.582,36 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 25.582,36(hoofdsom,
zegge: vijfentwintigduizendvijfhonderdtweeëntachtig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 25.582,36 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
162 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 31 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. M. Smit en M. Beusmans-Verwijs, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Vlaardingen
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een scheur in
de schedel en/of een slagaderlijke bloeding in de hersenen, waarvoor
onmiddelijk operatief ingrijpen noodzakelijk was), heeft toegebracht,
door voornoemde [naam slachtoffer] opzettelijk met kracht te slaan/stompen in/op/tegen de
neus, althans het gezicht van die [naam slachtoffer] (waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Vlaardingen
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht te slaan/stompen in/op/tegen de
neus, althans het gezicht van die [naam slachtoffer] (waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam),
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de schedel
en/of een slagaderlijke bloeding in de hersenen (waarvoor onmiddelijk
operatief ingrijpen noodzakelijk was) ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)