Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
LIDL E-COMMERCE INTERNATIONAL GmbH & Co KG,
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde sub 1] met producties;
- de oproepbrief van de rechtbank van 5 juli 2017 waarbij een comparitie is gelast;
- een akte d.d. 6 februari 2018 van depot zijdens Lidl van een dvd met beeldopnamen;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2018, bij welke gelegenheid een door Lidl tevoren bij brief van 24 februari 2018 toegezonden productie in het geding is gebracht.
Een deel van de bestellingen is afgeleverd op het woonadres van [gedaagde sub 1] en door haar in ontvangst genomen. Bij de ondertekening van de ontvangstbevestiging zijn door [gedaagde sub 1] verschillende namen gebruikt.
Lidl heeft de uitlevering van de overige bestellingen geblokkeerd, deze bevinden zich in het magazijn van Lidl. [gedaagde sub 1] heeft gepoogd de blokkade te omzeilen door bestellingen te doen waarin de combinatie van straatnaam en nummer is omgekeerd.
3.Het geschil
- € 26.419,48, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), berekend tot 26 september 2016 op € 303,17;
- de wettelijke rente over de hoofdsom ex artikel 6:119 BW vanaf 26 september tot aan de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.039,19;
4.De beoordeling
Voor het toepasselijk recht geldt krachtens zogenoemde Rome I verordening dat partijen in principe vrij zijn daarin een rechtskeuze te maken. Deze rechtskeuze kan ook stilzwijgend plaatsvinden als deze duidelijk blijkt uit de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. In dit geval is niet gesteld of anderszins gebleken dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst een rechtskeuze hebben gemaakt. Partijen hebben evenwel terzake hun rechtsbetrekking in de onderhavige procedure elk het Burgerlijk Wetboek aan hun stellingen ten grondslag gelegd en zich daarmee kennelijk beiden gebaseerd op toepasselijkheid van Nederlands recht. De rechtbank ziet hierin aanleiding dit als een rechtskeuze voor Nederlands recht te kwalificeren.
B. dat er misbruik is gemaakt van [gedaagde sub 1] door [gedaagde sub 1] , getuige diens schriftelijke verklaring, een brief van Zorgbedrijf Palier forensische & intensieve zorg d.d. 10 januari 2017 en een behandelplan d.d. 22 januari 2015 betreffende [gedaagde sub 1] ;
C. een beroep op het ontbreken van de wil overeenkomstig artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW) “als duidelijk aangegeven in de beschikking van de rechtbank wegens lichamelijke of geestelijke toestand”;
E. (ter comparitie:) dat Lidl op de hoogte was of kon zijn van de onderbewindstelling nu in de beschikking van de rechtbank staat dat deze door de griffier zal worden gepubliceerd.
Ad A en E: [gedaagde sub 1] is bij beschikking van de rechtbank van 12 september 2014 onder bewind gesteld. Krachtens het bepaalde in artikel 1:439 BW kan de ongeldigheid van een rechtshandeling – die ongeldig is omdat zij ondanks het bewind werd verricht – slechts aan de wederpartij worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of had behoren te kennen. Namens [gedaagde sub 1] is bij conclusie van antwoord aangetekend (al.4) dat de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] niet in het openbare Centrale Curatele- en bewindsregister is vermeld.
heeft vervolgens voor het eerst ter comparitie het verweer gevoerd dat de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] gepubliceerd was en dus aan Lidl bekend kon zijn.
beroept zich daartoe op de aankondiging in de beschikking van de rechtbank van 12 september 2014 dat de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] door de griffier zal worden gepubliceerd. Deze aankondiging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat (a) de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] van kracht was tijdens de gewraakte rechtshandelingen en (b) dat publicatie van de onderbewindstelling daadwerkelijk plaatsvond en Lidl daarvan dus op de hoogte kon zijn.
Ad C: Nog daargelaten of uit meergemelde beschikking van de rechtbank van 12 september 2014 – inhoudende dat [gedaagde sub 1] toen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen - blijkt van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW, heeft hier te gelden dat dit krachtens het bepaalde in artikel 3:35 BW niet aan Lidl kan worden tegengeworpen indien zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat er niet van een wilsgebrek sprake was. Als hiervoor ten aanzien van B is overwogen, is er op grond van wat in deze zaak bekend is geworden, geen reden voor twijfel bij Lidl dienaangaand.
- € 26.419,48, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), berekend tot 26 september 2016 op € 303,17;
- de wettelijke rente over de hoofdsom ex artikel 6:119 BW vanaf 26 september tot aan de dag der algehele voldoening, voor toewijzing vatbaar is.
De kosten van de comparitie zijdens Lidl - zijnde het deel van het salaris van de advocaat van Lidl ad € 579,00 – die uitsluitend door [gedaagde sub 1] zijn veroorzaakt zullen alleen bij [gedaagde sub 1] in rekening worden gebracht.
5.De beslissing
39/
2221