ECLI:NL:RBROT:2018:3237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
C/10/521818 / HA ZA 17-216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde fotoartikelen door Lidl tegen gedaagden onder bewindstelling

In deze zaak vorderde Lidl E-Commerce International GmbH & Co KG betaling van onbetaalde facturen voor fotoartikelen die online waren besteld door gedaagden. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de onderbewindstelling van een van de gedaagden niet aan Lidl kon worden tegengeworpen, omdat deze niet bekend was bij de leverancier. De rechtbank verwierp ook het beroep op eigen schuld van Lidl, aangezien de leveringen onder tijdsdruk stonden en de aard van de producten niet snel fraude of wanbetaling deed vermoeden. De rechtbank oordeelde dat Lidl recht had op betaling van € 26.419,48, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze bedragen, evenals de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 21 maart 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/521818 / HA ZA 17-216
Vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
LIDL E-COMMERCE INTERNATIONAL GmbH & Co KG,
gevestigd te Neckarsulm, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. H. Orduseven-Semerci te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Ruysendaal te Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Lidl en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde sub 1] met producties;
  • de oproepbrief van de rechtbank van 5 juli 2017 waarbij een comparitie is gelast;
  • een akte d.d. 6 februari 2018 van depot zijdens Lidl van een dvd met beeldopnamen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2018, bij welke gelegenheid een door Lidl tevoren bij brief van 24 februari 2018 toegezonden productie in het geding is gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.2.
Lidl is een internationale winkelketen. Deze houdt zich – onder meer – bezig met de online verkoop van consumentenartikelen op het gebied van foto’s en digitale prints.
2.3.
[gedaagde sub 1] woont op het adres [adres] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben sinds eind 2015 een affectieve relatie. [gedaagde sub 1] stond in de hier relevante periode ingeschreven op het woonadres van [gedaagde sub 1] doch was in de periode van 2 februari 2016 tot 24 juni 2016 feitelijk gedetineerd in een penitentiaire inrichting te Zutphen.
2.4.
In de periode van januari tot en met maart 2016 zijn door [gedaagde sub 1] op verzoek van [gedaagde sub 1] online bestellingen gedaan bij Lidl voor het maken en afleveren van ongeveer 200 foto artikelen op haar woonadres. Bij die bestellingen zijn door [gedaagde sub 1] verschillende namen gebruikt, steeds met dit woonadres.
Een deel van de bestellingen is afgeleverd op het woonadres van [gedaagde sub 1] en door haar in ontvangst genomen. Bij de ondertekening van de ontvangstbevestiging zijn door [gedaagde sub 1] verschillende namen gebruikt.
Lidl heeft de uitlevering van de overige bestellingen geblokkeerd, deze bevinden zich in het magazijn van Lidl. [gedaagde sub 1] heeft gepoogd de blokkade te omzeilen door bestellingen te doen waarin de combinatie van straatnaam en nummer is omgekeerd.
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] hebben de facturen van Lidl ondanks sommatie en ingebrekestelling onbetaald gelaten tot een bedrag van in totaal € 26.419,48. De wettelijke rente over dit bedrag is berekend tot 26 september 2016: € 303,17.
2.6.
Lidl heeft de vordering ter incasso uit handen gegeven aan een gemachtigde en een recherche bureau ingeschakeld om de identiteit van [gedaagde sub 1] - als degene die de onder 2.4 bedoelde bestellingen in ontvangst nam - vast te stellen.

3.Het geschil

3.1.
Lidl vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van:
- € 26.419,48, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), berekend tot 26 september 2016 op € 303,17;
- de wettelijke rente over de hoofdsom ex artikel 6:119 BW vanaf 26 september tot aan de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.039,19;
te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] onrechtmatig hebben gehandeld jegens Lidl;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Lidl te betalen een schadevergoeding nader op te maken bij staat;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer met conclusie bij vonnis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de vordering van Lidl af te wijzen, althans niet ontvankelijk te verklaren, althans een vonnis af te geven als de rechtbank in alle redelijkheid meent te kunnen bepalen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu Lidl in Duitsland is gevestigd heeft de zaak een internationaal karakter en komt – ambtshalve – de vraag naar de bevoegdheid en het toepasselijk recht aan de orde.
De vraag naar de bevoegdheid dient naar het oordeel van de rechtbank te worden beantwoord aan de hand van de zogenoemde EEX-verordening.
Krachtens deze verordening is – op enige zich hier niet voordoende uitzonderingen na – de rechter van de lidstaat waar gedaagde is gevestigd, bevoegd en dat is in dit geval Nederland.
Voor het toepasselijk recht geldt krachtens zogenoemde Rome I verordening dat partijen in principe vrij zijn daarin een rechtskeuze te maken. Deze rechtskeuze kan ook stilzwijgend plaatsvinden als deze duidelijk blijkt uit de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. In dit geval is niet gesteld of anderszins gebleken dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst een rechtskeuze hebben gemaakt. Partijen hebben evenwel terzake hun rechtsbetrekking in de onderhavige procedure elk het Burgerlijk Wetboek aan hun stellingen ten grondslag gelegd en zich daarmee kennelijk beiden gebaseerd op toepasselijkheid van Nederlands recht. De rechtbank ziet hierin aanleiding dit als een rechtskeuze voor Nederlands recht te kwalificeren.
4.2.
Lidl baseert de vordering in de eerste plaats op nakoming van de betalingsverplichting.
4.3.
Voorzover de vordering zich richt tegen [gedaagde sub 1] is deze als onweersproken en op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar.
4.4.
[gedaagde sub 1] voert verweer tegen de vordering tot nakoming en stelt hiertegenover:
A. dat zij onbevoegd was tot het aangaan van de overeenkomsten met Lidl omdat zij bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2014 onder bewind is gesteld;
B. dat er misbruik is gemaakt van [gedaagde sub 1] door [gedaagde sub 1] , getuige diens schriftelijke verklaring, een brief van Zorgbedrijf Palier forensische & intensieve zorg d.d. 10 januari 2017 en een behandelplan d.d. 22 januari 2015 betreffende [gedaagde sub 1] ;
C. een beroep op het ontbreken van de wil overeenkomstig artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW) “als duidelijk aangegeven in de beschikking van de rechtbank wegens lichamelijke of geestelijke toestand”;
D. een beroep op eigen schuld van Lidl door in twee maanden zoveel te leveren terwijl de betalingstermijn van 14 dagen van meet af aan niet werd nageleefd;
E. (ter comparitie:) dat Lidl op de hoogte was of kon zijn van de onderbewindstelling nu in de beschikking van de rechtbank staat dat deze door de griffier zal worden gepubliceerd.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor weergegeven verweer van [gedaagde sub 1] geen hout snijdt.
Ad A en E: [gedaagde sub 1] is bij beschikking van de rechtbank van 12 september 2014 onder bewind gesteld. Krachtens het bepaalde in artikel 1:439 BW kan de ongeldigheid van een rechtshandeling – die ongeldig is omdat zij ondanks het bewind werd verricht – slechts aan de wederpartij worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of had behoren te kennen. Namens [gedaagde sub 1] is bij conclusie van antwoord aangetekend (al.4) dat de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] niet in het openbare Centrale Curatele- en bewindsregister is vermeld.
heeft vervolgens voor het eerst ter comparitie het verweer gevoerd dat de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] gepubliceerd was en dus aan Lidl bekend kon zijn.
beroept zich daartoe op de aankondiging in de beschikking van de rechtbank van 12 september 2014 dat de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] door de griffier zal worden gepubliceerd. Deze aankondiging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat (a) de onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] van kracht was tijdens de gewraakte rechtshandelingen en (b) dat publicatie van de onderbewindstelling daadwerkelijk plaatsvond en Lidl daarvan dus op de hoogte kon zijn.
Van [gedaagde sub 1] mocht worden verwacht dat zij haar verweer (zo dit verweer al niet als gedekt geldt door de daarmee strijdige mededeling in de conclusie van antwoord dat [gedaagde sub 1] “helaas” niet in het register is vermeld) ter comparitie zou hebben onderbouwd bijvoorbeeld met een bewijs van inschrijving van [gedaagde sub 1] ten tijde van de hier bedoelde rechtshandelingen met Lidl of bijvoorbeeld een verklaring van de indertijd benoemde bewindvoerder van [gedaagde sub 1] : P. Grisel van Obin B.V. Nu [gedaagde sub 1] dit niet deed gaat de rechtbank aan dit verweer als – in elk geval – onvoldoende onderbouwd voorbij en moet het ervoor worden gehouden dat Lidl niet van een onderbewindstelling van [gedaagde sub 1] op de hoogte kon zijn.
Ad B: Uit de bijgevoegde verklaring van [gedaagde sub 1] – Lidl betwist de echtheid –, de brief van Zorgbedrijf Palier en het behandelplan zou kunnen worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] ondersteuning behoeft bij het aangeven van grenzen binnen een relatie en zou in zoverre de stelling dat [gedaagde sub 1] misbruik maakte van [gedaagde sub 1] onderbouwen. Dit misbruik kan echter, indien al juist, niet aan Lidl worden tegengeworpen. Zonder nadere toelichting, die er niet is, valt immers niet in te zien dat en hoe dit voor Lidl kenbaar was of had moeten zijn. Lidl stelt in dit verband overigens dat uit het overgelegd beeldmateriaal blijkt dat [gedaagde sub 1] bij het in ontvangst nemen van de goederen ontspannen en blij oogt.
Ad C: Nog daargelaten of uit meergemelde beschikking van de rechtbank van 12 september 2014 – inhoudende dat [gedaagde sub 1] toen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen - blijkt van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW, heeft hier te gelden dat dit krachtens het bepaalde in artikel 3:35 BW niet aan Lidl kan worden tegengeworpen indien zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat er niet van een wilsgebrek sprake was. Als hiervoor ten aanzien van B is overwogen, is er op grond van wat in deze zaak bekend is geworden, geen reden voor twijfel bij Lidl dienaangaand.
Ad D: Dat de bestellingen niet eerder zijn geblokkeerd wekt ook bij de rechtbank verbazing. Mogelijk speelt hier een rol dat het hier doorgaans fotoalbums en daarmee een sterk geïndividualiseerd product betreft - zodat naar de rechtbank begrijpt bij dit product de omvang van fraude of wanbetaling gering is - en bovendien een snelle levering daarvan essentieel is. Een beroep op eigen schuld betreft krachtens artikel 6:101 BW schadevergoeding en kan niet aan de hier aan de orde zijnde vordering tot nakoming worden tegengeworpen. Voorzover het beroep dient te worden opgevat als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW is naar het oordeel van de rechtbank de termijn van levering (ruim twee maanden) en het daarmee gemoeide totaal bedrag, niet zodanig dat (toewijzing van de onderhavige vordering tot) nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] op gronden van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dit verband speelt mede een rol dat Lidl bij het onderkennen van de betalingsonmacht werd gehinderd door [gedaagde sub 1] die onder verschillende namen bestellingen opgaf c.q. in ontvangst nam.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de hiervoor onder 3.1.A. weergegeven vordering om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van:
- € 26.419,48, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), berekend tot 26 september 2016 op € 303,17;
- de wettelijke rente over de hoofdsom ex artikel 6:119 BW vanaf 26 september tot aan de dag der algehele voldoening, voor toewijzing vatbaar is.
Dit geldt ook voor de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.039,19.
Lidl heeft de vordering ter incasso uit handen gegeven en voorts via een recherchebureau een onderzoek ingesteld naar de identiteit van degene die de bestellingen in ontvangst nam. De kosten daarvan zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak en komen dus voor vergoeding in aanmerking voorzover zij redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt. Dit is het geval. De door Lidl gevorderde vergoeding van haar buitengerechtelijke incassokosten is gegrond op artikel 2 lid 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten jo artikel 96 BW. Ook dit onderdeel van de vordering is dan ook tegen beide gedaagden toewijsbaar als na te melden.
4.7.
Lidl vordert voorts een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens Lidl hebben gehandeld en hen tevens te veroordelen om aan Lidl tegen behoorlijk bewijs van kwijting een nader bij staat op te maken schadevergoeding te betalen. Deze vordering wordt afgewezen bij gebrek aan belang. Er zijn door Lidl geen andere gronden aangegeven dan de hierboven weergegeven toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en bovendien is niet aangegeven op welke schade deze vordering doelt, naast het vermogensnadeel dat met de vordering tot nakoming en vergoeding van (buitengerechtelijke incasso-) kosten wordt gedekt.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] , tegen wie verstek is verleend, geldt dat de vordering wordt toegewezen tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Door de wel verschenen gedaagde – [gedaagde sub 1] – aangevoerde verweren werken niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde - [gedaagde sub 1] - tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing. Deze laatste situatie doet zich hier - terzake de bestellingen door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] bij Lidl - naar het oordeel van de rechtbank voor. Dit betekent dat ook inzake [gedaagde sub 1] de gevorderde verklaring voor recht met vergoeding van schade nader op te maken bij staat zal worden afgewezen.
4.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lidl worden begroot op:
- dagvaarding € 100,45
- griffierecht € 1.924,00
- salaris advocaat € 1.158,00 (2 punten × tarief € 579,00)
Partijen zullen krachtens de wet hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten voorzover zij deze samen hebben veroorzaakt.
De kosten van de comparitie zijdens Lidl - zijnde het deel van het salaris van de advocaat van Lidl ad € 579,00 – die uitsluitend door [gedaagde sub 1] zijn veroorzaakt zullen alleen bij [gedaagde sub 1] in rekening worden gebracht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] om aan Lidl te betalen een bedrag van € 26.419,48, (zesentwintigduizend vierhonderd en negentien euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), berekend tot 26 september 2016 op € 303,17 en vanaf 26 september te berekenen tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] om aan Lidl te betalen een bedrag van
€ 1.039,19 als vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in dat deel van de proceskosten dat door hen gezamenlijk is veroorzaakt aan de zijde van Lidl, welk deel tot op heden wordt begroot op € 2.603,45 en veroordeelt [gedaagde sub 1] bovendien in de overige proceskosten aan de zijde van Lidl begroot op € 579,00;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.
39/
2221