ECLI:NL:RBROT:2018:3315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
C/10/519297 / HA ZA 17-98
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake onrechtmatig beslag door AFS op TPO

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser TECHNIEK & PROJECTONDERSTEUNING OUDDORP (TPO) een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap ADVANCED FOOD SYSTEMS B.V. (AFS) in het kader van een schadestaatprocedure. De vordering betreft schadevergoeding in verband met een onrechtmatig gelegd beslag door AFS op de activa van TPO. AFS had op 30 september 2011 conservatoir beslag gelegd onder de ING Bank en op het onroerend goed van eiser en zijn echtgenote, ter verzekering van een reconventionele vordering. TPO stelt dat dit beslag heeft geleid tot het mislopen van een belangrijke maritieme order ter waarde van € 625.500,00, omdat zij geen financiering kon verkrijgen door het beslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat AFS in een eerdere procedure onrechtmatig heeft gehandeld door het beslag te leggen, maar oordeelt dat TPO onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het beslag de directe oorzaak is van het mislopen van de maritieme order. AFS heeft betwist dat het beslag de reden was voor het niet doorgaan van de order en heeft andere oorzaken aangevoerd, zoals bestaande cashflowproblemen bij TPO. De rechtbank concludeert dat TPO niet aan haar stelplicht heeft voldaan en wijst de vordering af. TPO wordt veroordeeld in de proceskosten van AFS, die zijn begroot op € 9.054,00.

De uitspraak is gedaan door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten op 18 april 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/519297 / HA ZA 17-98
Vonnis van 18 april 2018
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n.
TECHNIEK & PROJECTONDERSTEUNING OUDDORP,
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Buth te Middelharnis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADVANCED FOOD SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.G. de Neef te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna TPO en AFS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 april 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de brief van 22 juni 2017, met producties, van mr. De Neef;
  • de brief van 23 juni 2017 van mr. Buth;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 juli 2017;
  • de brief van 9 augustus 2017 aan de zijde van AFS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AFS exploiteert een verkooporganisatie voor professionele koel- en vriesmachines alsmede interne transportsystemen ten behoeve van de voedingsmiddelenindustrie. Zij verkoopt grote industriële machines die conform de door de afnemers opgegeven gebruikswensen, door derden worden ontworpen, getekend en geproduceerd.
2.2.
TPO is een technisch adviesbureau dat zich richt op ontwerp, engineering, begeleiding en ondersteuning van technische installaties op projectmatige basis voor de industrie en maritieme toepassingen en daarnaast projecten tot de bouw en levering van installaties aanneemt. TPO is de eenmanszaak van [eiser] .
2.3.
TPO heeft in opdracht van AFS diverse werkzaamheden verricht. Op een gegeven moment zijn tussen partijen geschillen gerezen over de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) en de (wijze van) uitvoering van de werkzaamheden door TPO. In dat kader heeft AFS betaling van het toen nog openstaande deel van de facturen van TPO opgeschort en zich beroepen op verrekening met (vermeende) door haar geleden schade.
2.4.
TPO heeft zich vervolgens genoodzaakt gezien AFS in rechte te betrekken. Ter verzekering van haar (reconventionele) vordering op TPO heeft AFS op 30 september 2011 conservatoir (derden)beslag gelegd onder de ING Bank en de Rabobank en op het onroerend goed van [eiser] en zijn echtgenote.
2.5.
Per saldo heeft het door AFS gelegde beslag slechts doel getroffen onder de ING Bank (voor een bedrag van € 9.304,30) en op het onroerend goed van [eiser] en zijn echtgenote (zijnde een woonhuis en een vakantiewoning). Omdat de Rabobank blijkens de door haar afgelegde derdenverklaring een voor verrekening vatbare tegenvordering ad
€ 93.672,00 op TPO had (zodat TPO per saldo nog een bedrag van € 87.172,00 aan de Rabobank verschuldigd was), heeft dat beslag geen doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
TPO vordert, na vermindering van eis, samengevat en zakelijk weergegeven, veroordeling van AFS tot betaling van € 625.500,00, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.2.
AFS voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als uitgangspunt geldt dat degene die een beslag legt op eigen risico handelt en, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, zulks ook in het geval dat hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld.
4.2.
Deze procedure betreft een schadestaatprocedure. Meer specifiek gaat het geschil, kort en zakelijk weergegeven, om de vaststelling van de omvang van de door TPO geleden schade veroorzaakt door onrechtmatig handelen van AFS, welk onrechtmatig handelen is vastgesteld in het hoofdgeding bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2015 met zaak-/rolnummer 388246 / HA ZA 11-1982. In dat vonnis heeft de rechtbank, voor zover van belang, als volgt overwogen (r.o. 2.26):
“Achteraf gezien had AFS per saldo geen vordering op TPO (het bedrag dat zij aan TPO moest betalen overtrof immers verre het bedrag dat TPO aan haar moest betalen) en waren de beslagen dus onrechtmatig”.
4.3.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat AFS van het vonnis van 24 juni 2015 tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof thans nog geen arrest gewezen heeft. In die situatie moet er in rechte vanuit worden gegaan dat de door AFS gelegde beslagen ten onrechte zijn gelegd. Uit de onder 4.1 weergegeven maatstaf vloeit aldus voort dat AFS in beginsel gehouden is de door de beslagen geleden schade aan TPO te vergoeden, met dien verstande dat een arrest van het hof ertoe kan leiden dat het beslag (toch) niet onrechtmatig was. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, zal de rechtbank, uit proceseconomische overwegingen, de zaak niet aanhouden totdat de uitkomst van de appelprocedure duidelijk is.
4.4.
De schadevergoeding die AFS verschuldigd is als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag dient te worden berekend door de situatie waarin TPO als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert te vergelijken met de situatie waarin TPO zou hebben verkeerd indien het beslag niet was gelegd.
4.5.
Vast staat dat de schade van TPO wegens liquiditeitsproblemen (door – kort gezegd – het niet [tijdig]betaald krijgen door AFS van een deel van de facturen) volledig door AFS is vergoed. Beoordeeld zal dan ook moeten worden welke schade de beslagen onder de ING Bank en op het onroerend goed van [eiser] en zijn echtgenote overigens hebben veroorzaakt, los van die liquiditeitsproblemen.
4.6.
De schade die TPO stelt te hebben geleden door het door AFS gelegde beslag vindt blijkens de stellingen van TPO zijn oorsprong in het mislopen van een maritieme order en bedraagt € 625.500,00 (met rente). Het ging om een opdracht van V-ships met betrekking tot de verbouwing van zes chemicaliëntankers (hierna: de maritieme opdracht). Aanvankelijk vorderde [eiser] ook schade in verband met andere projecten, maar ten aanzien van die schadeposten is de eis ter zitting ingetrokken. Meer concreet heeft TPO daarbij aangevoerd dat TPO vanwege de beslaglegging de benodigde financiering voor het project niet rond kreeg (dagvaarding onder 2.9). Ter onderbouwing heeft TPO een (ongedateerde) brief van De Vogel Adviesgroep in het geding gebracht (productie 8 bij dagvaarding), waarin staat vermeld:
“Wij hebben uw verzoek voor aanvraag krediet ontvangen. Helaas kunnen wij niet voldoen aan dit verzoek, gezien het feit dat er beslag is gelegd op de bankrekeningen en uw onderpand. Het is bij de bank niet mogelijk om tijdens beslaglegging een krediet te verlenen.”
Bovendien wilde de opdrachtgever V-ships met TPO geen zaken meer doen vanwege de ontstane situatie, zodat de order noodgedwongen is geannuleerd, aldus TPO. Ter onderbouwing heeft TPO de (email-)correspondentie tussen TPO en de opdrachtgever overgelegd, alsmede de orderbevestiging (producties 9 en 10 bij dagvaarding). Deze correspondentie dateert van 23 maart 2011 tot en met oktober 2011; de orderbevestiging is gedateerd 23 augustus 2011.
4.7.
AFS heeft de door TPO gestelde schade betwist, althans betwist het causaal verband tussen de beslaglegging en het niet doorgaan van de maritieme order. Volgens AFS hebben andere omstandigheden (in het bijzonder reeds lang voor de beslaglegging bestaande cashflowproblemen) dan de gelegde beslagen ertoe geleid dat TPO de maritieme order is misgelopen. AFS wijst in dit verband op de omstandigheid dat TPO geen bewijs heeft overgelegd dat zij zich voldoende heeft ingespannen om bij een bank, laat staan bij meerdere banken en/of andere partijen -tijdig- een krediet/externe financiering te verkrijgen voor een verplichting die TPO ruim voor de beslaglegging is aangegaan.
De enkele ongedateerde en korte afwijzing van De Vogel Adviesgroep, een lokaal werkend assurantiekantoor dat verzekeringen en hypotheken aan particulieren verkoopt (productie 7 bij conclusie van antwoord) is daartoe onvoldoende. Bovendien blijkt uit die afwijzing niet welke aanvraag precies door TPO gedaan is, aldus AFS. Blijkens de bij productie 8 bij dagvaarding gevoegde email-correspondentie zou TPO pas op 7 oktober 2011, dus na de beslaglegging, voor het eerst bij ‘zijn bank’ zijn geweest om financiering aan te vragen. Daarnaast betwist AFS de authenticiteit van de gevoerde email-correspondentie tussen TPO en haar opdrachtgever die als productie 9 bij dagvaarding in het geding is gebracht. Meer concreet heeft AFS in dat verband ter gelegenheid van de comparitie aangevoerd dat de schepen waarop de litigieuze maritieme order zag al waren gesloopt of verkocht, dan wel zeer recent nog waren gerepareerd, dan wel geen onderhoud nodig hadden. Dat aan schepen van ongelijke ouderdom (variërend van 2 tot 17 jaar oud) exact dezelfde reparaties zouden moeten worden verricht en de motoren -met verschillende draaiuren- alle precies even ingrijpend zouden moeten worden gereviseerd, is opvallend, aldus AFS. Ter onderbouwing heeft AFS diverse ‘scheepsuittreksels’ in het geding gebracht (producties 8 tot en met 23 aan de zijde van AFS).
4.8.
Ter aanvulling op de in de dagvaarding ingenomen stellingen en in reactie op hetgeen AFS (nader) heeft aangevoerd, heeft TPO ter gelegenheid van de comparitie nog gesteld dat sprake was van een raamovereenkomst en dat die overeenkomst is gesloten zonder de nodige onderliggende documentatie aangaande de precies te verrichten werkzaamheden. Per schip zou verder bekeken worden wat er precies aan elk schip moest gebeuren en dan zou meerwerk gefactureerd kunnen worden naar gelang de vereiste werkzaamheden. De Rabobank was bereid financiering te verlenen, met het onroerend goed van [eiser] en zijn echtgenote als onderpand. Na en door het beslag is die financiering onmogelijk geworden. Toen duidelijk werd dat de opdrachtgever van de maritieme order niet akkoord ging met andere betalingsvoorwaarden, heeft [eiser] besloten de order af te zeggen, aldus TPO. TPO heeft daarbij geen aanvullende stukken meer in het geding gebracht. Namens TPO is verklaard dat TPO niet over verdere bewijsstukken beschikt ter zake van de financieringsaanvraag en het niet doorgaan van de financiering. TPO beschikt evenmin over aanvullende stukken waaruit blijkt welke werkzaamheden er door TPO zouden moeten worden uitgevoerd en hoe de prijs tot stand gekomen is, aldus TPO.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat AFS haar verweer dat andere omstandigheden dan het gelegde beslag ertoe hebben geleid dat TPO de maritieme order is misgelopen, uitvoerig met stukken heeft gestaafd. Daartegenover heeft TPO haar stelling dat zij als gevolg van het gelegde beslag de maritieme order is misgelopen niet, althans onvoldoende met stukken gestaafd. Zelfs als de correspondentie authentiek is, blijkt daaruit het verband met het beslag niet. Zo schrijft [eiser] op 7 oktober 2011 aan V-ships weliswaar dat zijn rekeningen beslagen zijn, maar hij besluit die mail met de mededeling dat hij een financieel probleem heeft omdat een klant een groot bedrag niet betaalt. Bovendien blijkt uit de orderbevestiging dat hoe dan ook al afgesproken was dat 40% per schip vooruitbetaald zou worden. Die bedragen vallen uiteraard buiten het beslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft TPO daarmee tegenover de gemotiveerde betwisting door AFS onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij als gevolg van het beslag schade heeft geleden. De vordering zal dan ook worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. De nevenvorderingen tot vergoeding van rente en (buitengerechtelijke) kosten delen in het lot van de afwijzing van de hoofdvordering.
4.10.
TPO dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. AFS maakt daarbij aanspraak op ten minste 3 keer het toepasselijke liquidatietarief. Zij voert daartoe aan dat TPO bewust een vordering (grotendeels) heeft gefingeerd en daarmee in strijd met (de waarheidsplicht van) artikel 21 Rv. heeft gehandeld.
4.11.
Een veroordeling in de proceskosten die zozeer afwijkt van het toepasselijke liquidatietarief is (buiten tussen partijen gemaakte afspraken en IE-geschillen) volgens vaste jurisprudentie alleen toewijsbaar in geval van uitzonderlijke omstandigheden zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als een partij haar vordering of verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure past grote terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
4.12.
De enkele omstandigheid dat TPO naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar stelplicht heeft voldaan, maakt niet dat TPO willens en wetens onjuiste feiten aan de vordering ten grondslag heeft gelegd en daarmee misbruik van procesrecht heeft gemaakt en/of in strijd heeft gehandeld met de in artikel 21 Rv voorgeschreven waarheidsplicht. Dat [eiser] bewijsmateriaal vervalst heeft of anderszins gemanipuleerd is onvoldoende gebleken. Ook de omstandigheid dat de stellingen in deze schadestaat niet (geheel) overeenstemmen met die in de hoofdzaak is daartoe onvoldoende. TPO zal derhalve worden veroordeeld in de proceskosten conform het gangbare, toepasselijke liquidatietarief, tot op heden begroot op € 9.054,00 (griffierecht € 3.894,00 + 2 pnt x tarief VII € 2.580,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering van TPO af,
5.2.
veroordeelt TPO tot betaling aan AFS van de proceskosten van AFS, tot op heden begroot op € 9.054,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018. [1]

Voetnoten

1.801/106