De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het letsel dat het slachtoffer op
4 februari 2017 heeft opgelopen, het gevolg is van handelen van de verdachte.
4.2.1Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij op 4 februari 2017 in café [naam horecagelegenheid] is geweest, maar dat hij het slachtoffer niet heeft geslagen. De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs waaruit volgt dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen, ontbreekt. Dit is niet te zien op de camerabeelden en volgt evenmin uit verklaringen van de gehoorde getuigen.
De camerabeelden zijn juist als voor de verdachte ontlastend aan te merken, nu daarop te zien is dat anderen dan de verdachte eerder op het toilet van het café een aanvaring met het slachtoffer hebben gehad. Op de camerabeelden is verder te zien dat anderen, nadat het slachtoffer op het trottoir is gevallen, bij hem hebben gestaan, zodat goed mogelijk is dat één van deze personen het slachtoffer toen het dodelijke letsel hebben toegebracht door hem te schoppen. De stelling dat een ander het slachtoffer heeft geschopt vindt steun in de verklaring van de getuige [naam getuige 1] . Uit de verklaring van de getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 3] en [naam getuige 4] volgt dat er gelegenheid is geweest voor een ander of anderen om het slachtoffer te schoppen.
Zo de verdachte het slachtoffer al zou hebben geslagen, staat niet vast dat hij dit met kracht zou hebben gedaan, zodat voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel niet kan worden vastgesteld.
De ten laste gelegde doodslag of zware mishandeling met de dood tot gevolg, is niet wettig en overtuigend bewezen, aldus de raadsvrouw. Voor het overige refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.2.Beoordeling
Heeft de verdachte geslagen en heeft dat geleid tot de dood van het slachtoffer?
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte bij het verlaten van het café het slachtoffer van linksachter nadert, dat hij zijn sigaret van de linkerhand naar de rechterhand overbrengt en vervolgens vanuit zijn linkerschouder en met zijn linker (boven)arm een krachtige beweging naar voren maakt, waarna het slachtoffer direct en in het verlengde van de beweging van de verdachte tegen de vlakte gaat, op het trottoir blijft liggen en nauwelijks meer beweegt. Uit de beelden blijkt dus dat de verdachte het slachtoffer heeft (neer)geslagen.
Dat het de verdachte was die aan het slachtoffer een klap heeft uitgedeeld kan tevens worden afgeleid uit het verslag van het OVC-gesprek van 15 maart 2017 omstreeks 11:18 uur in de woning van (de moeder van) de verdachte. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat dit gesprek, waar de verdachte, zijn moeder en een derde aan deelnemen, over het ten laste gelegde gaat. In dit heimelijk opgenomen gesprek zegt de derde iets in de trant van dat wanneer de verdachte een klap uitdeelt ‘ze wel erg lang blijven liggen’. Op dat moment weerspreekt de verdachte niet dat hij een klap zou hebben uitgedeeld, maar zeggen de moeder van de verdachte en de verdachte zelf dat het (de rechtbank begrijpt: het overlijden van het slachtoffer) ook voor de verdachte onverwachts is geweest en dat de verdachte er goed ziek van is dat het zo is gegaan. De derde reageert vervolgens door te zeggen ‘als je iemand een kets geeft en hij valt zo dood neer’. De rechtbank concludeert dat dat in dit OVC-gesprek door de verdachte zelf en de zijnen -met zoveel woorden- wordt bevestigd dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft geslagen met alle gevolgen van dien.
Gelet op het letsel in het gezicht van het slachtoffer en het hiervoor vermelde stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 4 februari 2017 het slachtoffer op de linkerzijde van het gezicht heeft gestompt of geslagen.
De rechtbank stelt verder vast dat deze klap heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat het dodelijke letsel al in het café is ontstaan. Wat betreft de situatie buiten het café geldt het volgende. Weliswaar is op de camerabeelden te zien dat er andere mensen rond het slachtoffer staan en bewegen, maar er is niet te zien is dat door één van hen tegen het hoofd van het slachtoffer wordt geschopt. Dit volgt ook niet uit de verklaring van de getuige [naam getuige 1] , te meer nu zij in haar uitgebreide verklaring van 7 februari 2017 in het geheel niet (meer) heeft verklaard over personen die het slachtoffer zouden hebben geschopt. De stelling van de raadsvrouw is niet aannemelijk geworden en het daarop gebaseerde verweer wordt dan ook gepasseerd.
Opzet van de verdachte? Doodslag of (zware) mishandeling, met de dood als gevolg?
De raadsvrouw heeft betwist dat er opzet op de dood of zware mishandeling was en heeft betoogd dat de verdachte, zo hij geweld zou hebben gebruikt, niet met kracht heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dit wel degelijk het geval is.
Dit volgt in de eerste plaats uit de camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte zijn linkerschouder en arm krachtig naar voren beweegt en ook de omstandigheid dat het slachtoffer direct neergaat en bewusteloos op het trottoir blijft liggen, wijst daarop. Het door de patholoog beschreven letsel aan de linkerwang en rond het linkeroog van het slachtoffer wijst eveneens op een krachtige stomp of slag. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
De vervolgvraag is of de verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een doodslag danwel aan een (zware) mishandeling met de dood als gevolg.
Voor een veroordeling terzake van doodslag is vereist dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Hiervoor is onvoldoende bewijs. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit afgeleid kan worden dat de verdachte met zijn handelen de dood van het slachtoffer heeft beoogd. Ook kan niet gezegd worden dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zou doden. Het geven van één enkele harde klap, ook als die tegen het hoofd, onverhoeds en van achteren wordt gegeven, zoals hier is gebeurd, is daarvoor onvoldoende. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde doodslag.
Voor de beantwoording van de vraag of bij de verdachte wel sprake was van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet alleen van belang dat hij met kracht heeft geslagen. Daartoe is ook van belang dat algemeen bekend is dat een vuistslag op een kwetsbaar lichaamsonderdeel als het hoofd, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer, komend van achteren en dus voor het slachtoffer geheel onverwachts, met kracht en daarbij gebruik makend van zijn gewicht, vol tegen het gezicht heeft geslagen, volgt dat de verdachte opzet, minst genomen in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het handelen van de verdachte heeft geleid tot een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdale bloeding). Dit letsel is zonder meer aan te merken als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.