ECLI:NL:RBROT:2018:3380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
10/660529-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige in vakantiehuis

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, een 52-jarige man, werd veroordeeld voor het plegen van ontucht met een 16-jarig meisje dat in zijn vakantiehuis in Saint Tropez logeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de nacht van 11 op 12 augustus 2016 de kamer van het slachtoffer binnenging en naast haar in bed ging liggen, waarbij hij ontuchtige handelingen verrichtte. Het slachtoffer deed op 4 september 2016 aangifte van deze handelingen, die door de rechtbank als betrouwbaar en consistent werd beoordeeld. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het plegen van ontucht, zoals omschreven in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 1.000 aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en werd de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. De rechtbank weigerde echter een deel van de vordering van de benadeelde partij, omdat deze niet rechtstreeks door het slachtoffer was geleden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/660529-16
Datum uitspraak: 26 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Vaststaande feiten
De 16-jarige [naam slachtoffer] is al enige jaren bevriend met de dochter van de verdachte, [naam dochter verdachte] . Zij kent de verdachte goed en komt met enige regelmaat bij het gezin van de verdachte over de vloer. Sinds augustus 2015 heeft ze via Facebook Messenger ook één op één-contact met de verdachte.
In augustus 2016 is [naam slachtoffer] met haar familie op vakantie in Frankrijk. De verdachte is aldaar eveneens met zijn gezin op vakantie en verblijft in een vakantiehuis in Saint Tropez. In de nacht van 11 op 12 augustus 2016 logeert [naam slachtoffer] bij [naam dochter verdachte] in dit vakantiehuis. Die nacht is de verdachte de kamer, waar [naam slachtoffer] en [naam dochter verdachte] sliepen, binnengegaan en is hij enkel gekleed in zijn onderbroek naast [naam slachtoffer] in bed gaan liggen.
Op 17 augustus 2016 heeft [naam slachtoffer] een informatief gesprek bij de zedenpolitie gehad.
Op 4 september 2016 heeft [naam slachtoffer] aangifte gedaan. In haar aangifte verklaart zij -samengevat-dat de verdachte, toen hij in de nacht van 11 op 12 augustus 2016 bij haar in bed kwam liggen, ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat onvoldoende (steun)bewijs voor handen is voor de in de aangifte beschreven ontuchtige handelingen. Ook heeft de raadsman de betrouwbaarheid van de aangifte betwist.
4.2.3.
Beoordeling
In haar aangifte heeft [naam slachtoffer] verteld dat de verdachte naast haar in bed kwam liggen. Zij lag met haar rug naar hem toe en voelde dat de verdachte haar nek begon te masseren en met zijn nagels over haar rug kriebelde. Daarna masseerde hij haar billen en ging met zijn hand naar haar buik en borsten. Hij voelde aan haar borsten en vervolgens ging hij met zijn hand naar haar vagina en streelde haar vagina over haar pyjamabroek. Daarna ging hij met zijn hand ook in haar broek en voelde aan haar vagina. Op een gegeven moment hield hij weer haar buik vast en voelde zij zijn stijve piemel tegen haar billen aan en zij voelde dat hij heen en weer ging. Hij probeerde intussen haar broek uit te doen maar dat lukte niet omdat zij haar broek vast klemde. Tot slot gaf hij een kus op haar rug en daarna is hij weggegaan.
[naam slachtoffer] heeft verklaard dat ze niet heeft geschreeuwd, omdat ze op dat moment dacht dat het beter was om te doen alsof ze sliep, zodat de verdachte niet verder zou gaan.
De volgende dag heeft ze via Facetime contact gezocht met haar vriendin [naam vriendin] en gevraagd wat ze moest doen. [naam vriendin] adviseerde [naam slachtoffer] het aan haar ouders te vertellen. Niet lang daarna heeft [naam slachtoffer] haar vader en stiefmoeder geïnformeerd.
[naam vriendin] is bij de politie en bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat [naam slachtoffer] haar tijdens haar vakantie via snapchat een bericht stuurde dat er iets ergs was gebeurd en dat zij vroeg of [naam vriendin] haar via Facetime kon bellen. [naam vriendin] heeft dat gedaan en zag aan het gezicht van [naam slachtoffer] dat er iets niet goed was. [naam slachtoffer] vertelde dat de verdachte had gezegd dat hij ’s nachts zou komen kijken en dat hij midden in de nacht de kamer was binnengelopen. Hij was achter haar gaan liggen en had haar aangerand.
De vader van [naam slachtoffer] , [naam vader slachtoffer] , en de stiefmoeder, [naam stiefmoeder slachtoffer] , zijn ook als getuigen gehoord. Zij hebben verklaard dat [naam slachtoffer] op 14 augustus 2016 naar hen toe kwam en vertelde dat de verdachte aan haar gezeten had. De verklaringen van haar vader en stiefmoeder over wat [naam slachtoffer] hen verteld heeft, komen overeen met wat [naam slachtoffer] in haar aangifte heeft verklaard.
[naam slachtoffer] zelf is op 17 oktober 2017 als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Zij bevestigt in deze getuigenverklaring haar aangifte.
De rechtbank stelt vast dat [naam slachtoffer] consistent heeft verklaard over het handelen door de verdachte, aanvankelijk in het informatief gesprek bij de politie, vervolgens in haar aangifte en tenslotte ook bij de rechter-commissaris. Ook uit voornoemde de-auditu verklaringen blijk dat [naam slachtoffer] steeds consistent verklaard heeft. Bovendien blijkt uit de aangifte van [naam slachtoffer] dat zij niet blindelings is overgegaan tot het doen van aangifte maar een weloverwogen keuze heeft gemaakt. Ze heeft na het informatieve gesprek een bedenktijd van 14 dagen gehad en is na ommekomst van deze 14 dagen pas overgegaan tot het doen van aangifte. Verder heeft ze verklaard het lastig te hebben gevonden om haar ouders in te lichten, omdat zij zich zorgen maakte over hoe het verder moest met het gezin van de verdachte en haar vriendschap met [naam dochter verdachte] . De rechtbank acht haar aangifte dan ook authentiek en betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Dat [naam slachtoffer] een lastige pubertijd zou doormaken en weleens zou hebben gelogen tegen haar ouders over andere zaken, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de aangifte van [naam slachtoffer] niet op zichzelf staat maar op specifieke onderdelen wordt bevestigd door de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft immers verklaard dat hij bij [naam slachtoffer] in bed is gaan liggen, haar nek heeft gemasseerd en haar een kus op haar rug heeft gegeven. De aangifte van [naam slachtoffer] vindt hiermee voldoende steun in de verklaring van de verdachte waardoor aan het bewijsminimum, zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is voldaan. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat dit wetsvoorschrift de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet elk onderdeel daarvan. De rechtbank acht dan ook voldoende wettig bewijs voorhanden.
Uit het voorhanden zijnde bewijs heeft de rechtbank ook de overtuiging bekomen dat er sprake is geweest van de in de aangifte beschreven en in de tenlastelegging opgenomen ontuchtige handelingen. Hierbij spelen de in het dossier aanwezige, via Facebook Messenger door de verdachte aan [naam slachtoffer] verzonden berichten, een rol. Uit deze Messengerberichten komt naar voren dat de verdachte al sinds september 2015 seksueel getinte toespelingen maakte naar [naam slachtoffer] en keer op keer heeft getracht om alleen met haar af te spreken. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat het de intentie van de verdachte was om seks met [naam slachtoffer] te hebben. Zo schrijft de verdachte onder meer aan [naam slachtoffer] dat hij een privé party met haar wil, dat hij haar liever in bikini dan in keeperspak ziet, dat een lekkere dag begint met een super massage, dat hij een secret date met haar wil, dat hij met haar low wil gaan, dat hij een chocoparty wil met haar, dat hij haar wil ontvoeren van school en gebruikt hij in zijn berichten aan [naam slachtoffer] termen als ‘geile bende’. Bovendien refereert de verdachte in enkele berichten van mei 2016 kennelijk aan een eerdere logeerpartij van [naam slachtoffer] bij [naam dochter verdachte] , waarbij de verdachte ook op de kamer is geweest waar [naam slachtoffer] sliep, en schrijft hij dat [naam slachtoffer] zo lekker lag van de week, dat ze niet in de gaten had dat hij er was en dat hij haar de volgende keer wakker maakt, waarbij hij afsluit met de woorden ‘join me in the journey, will make you crazy wow, snel afspreken duzz’. Tot slot heeft de verdachte op de 16e verjaardag van [naam slachtoffer] haar het bericht gestuurd: ‘ [naam slachtoffer] , eindelijk 16xxx. Nu mag ik eindelijk legal met je gaan feesten.’ De rechtbank verstaat dit bericht -mede gezien de overige door de verdachte verstuurde berichten- niet anders dan dat de verdachte hier refereert aan de zedenwetgeving, waarin elk seksueel contact met personen onder de 16 jaar strafbaar is.
4.1.2.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 11 augustus 2016 tot en met 13 augustus 2016 te Saint Tropez, Frankrijk ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ,
door
- in bed achter die [naam slachtoffer] te gaan liggen en
- de nek van die [naam slachtoffer] te masseren en
- met zijn, verdachtes, hand en nagels over de rug van die [naam slachtoffer] te kriebelen
en
- in de billen van die [naam slachtoffer] te knijpen en te masseren en
- de buik en de borsten van die [naam slachtoffer] te betasten en vast te
houden en
- de vagina van die [naam slachtoffer] te betasten en te strelen en
- met zijn, verdachtes, penis op en tegen de billen van die [naam slachtoffer]
te duwen en te wrijven en
- op de rug van die [naam slachtoffer] een kus te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte, (destijds) 52 jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een (destijds) 16-jarig meisje dat in zijn vakantiehuis logeerde. Hij is ’s nachts onuitgenodigd de kamer van het slachtoffer binnen gegaan, is enkel gekleed in zijn onderbroek bij haar in bed gekropen, heeft haar zowel op als onder haar slaapkleding over haar hele lichaam betast en heeft met zijn geslachtsdeel tegen haar aangereden. De verdachte heeft de grenzen van het toelaatbare ruimschoots overschreden en zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens. Wat een zorgeloos en plezierig logeerpartijtje had moeten zijn, liep hierdoor voor het slachtoffer uit op een nachtmerrie. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar psychisch leed toegebracht. Zij ondervindt op dit moment, ruim anderhalf jaar na het gebeuren, nog steeds de psychische gevolgen daarvan, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring die zij op de terechtzitting heeft voorgelezen. De verdachte heeft ook misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie die er was. Het slachtoffer kende hem al langere tijd, mede door de vriendschap met zijn dochter, en ook haar vader en stiefmoeder kenden hem en zij hebben haar aan zijn zorg toevertrouwd toen zij haar lieten logeren in zijn vakantiewoning.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 december 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een (geheel) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met inachtneming van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedenmisdrijven, acht de rechtbank een taakstraf en een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] en haar wettelijk vertegenwoordigers [naam vader slachtoffer] en [naam moeder slachtoffer] (haar ouders), vertegenwoordigd door mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 540,= aan materiële schade (de kosten voor het omboeken van de vlucht van [naam vader slachtoffer] en [naam stiefmoeder slachtoffer] , de vader en stiefmoeder van [naam slachtoffer] ) en een vergoeding van € 2.500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast is gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten. Primair is verzocht een bedrag van € 5.896,17 toe te kennen en subsidiair een bedrag van € 1.152,=, te weten drie keer één punt à € 384,= (conform het liquidatietarief).
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de materiële en de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze schade is voldoende onderbouwd en er is ook voldoende causaal verband tussen de materiële schade en het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de proceskosten aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief. Daarvoor kan een bedrag van € 1.152,= worden toegekend.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om vanwege de bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Subsidiair is aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de materiële schade, omdat dit geen schade betreft die door het slachtoffer zelf is geleden en het daarom niet in rechtstreeks verband staat met het ten laste gelegde feit. Voorts is aangevoerd dat de vergoeding voor immateriële schade, voor zover het tot een vergoeding van die schade moet komen, dient te worden gematigd. Het causale verband tussen het gepleegde feit en de gestelde psychische klachten staat niet vast.
De gevorderde vergoeding van proceskosten moet worden gematigd tot € 1.152,=, het bedrag dat kan worden toegekend op grond van het liquidatietarief.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdachte heeft ontucht met haar gepleegd toen zij 16 jaar was. Hierdoor heeft zij psychisch letsel opgelopen. Zij is gediagnostiseerd met een post traumatische stress-stoornis. De door haar opgelopen schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=. Dit bedrag zal worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016 en de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging, een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van materiële schade. Het gevorderde bedrag van € 540,= betreft de kosten van de omboektickets van de vader en stiefmoeder van [naam benadeelde] . Aangevoerd is dat [naam benadeelde] op 16 augustus 2016 vanuit Frankrijk alleen met het vliegtuig naar huis zou gaan, maar dat haar vader en stiefmoeder op haar verzoek hun vlucht hebben omgeboekt om samen met haar naar huis te gaan. Zoals de officier ook heeft opgemerkt is het voorstelbaar dat zij daarvoor hebben gekozen. Op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kan echter alleen een vergoeding worden toegekend voor schade die door het slachtoffer zelf rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde strafbare feit. Daarvan is hier geen sprake. Het betreft geen schade die is geleden door het slachtoffer zelf en het staat in een te ver verwijderd verband met het strafbare feit. Ook dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van hantering van het liquidatietarief en begroot deze kosten conform het (subsidiair gevorderde) liquidatietarief op € 1.152,= aan salaris voor de advocaat. Het primair gevorderde bedrag van € 5.896,17 wijst de rechtbank dus af.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente. Hierbij wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De verdachte moet tevens de kosten van de advocaat van de benadeelde partij betalen voor een bedrag van € 1.152,=.
Over het resterende deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
88 (achtentachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op
€ 1.152,=, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken en wijst het overige deel van de vordering af;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,=(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2016 tot en met 13 augustus
2016 te Saint Tropez, Frankrijk
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ,
door
- in bed achter die [naam slachtoffer] te gaan liggen en/of
- de nek en/of schouders van die [naam slachtoffer] te masseren en/of
- met zijn, verdachtes, hand en/of nagels over de rug van die [naam slachtoffer] te
kriebelen en/of
- in de billen van die [naam slachtoffer] te knijpen en/of te masseren en/of
- de buik en/of de borsten van die [naam slachtoffer] te betasten en/of vast te
houden en/of
- de vagina van die [naam slachtoffer] te betasten en/of te strelen en/of
- met zijn, verdachtes, penis op en/of tegen de billen van die [naam slachtoffer]
te duwen en/of te wrijven en/of
- op de rug van die [naam slachtoffer] een kus te geven.
Artikel 249 Wetboek van Strafrecht