ECLI:NL:RBROT:2018:3415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
C/10/546208 / FT EA 18/409
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet in een schuldsaneringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 7 maart 2018 was ingediend door verzoeker, die een voorlopige voorziening vroeg op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker vroeg de rechtbank om een moratorium toe te wijzen, zodat hij niet ontruimd zou worden uit zijn huurwoning, terwijl hij een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een vonnis had ontvangen tot ontruiming van zijn woning. De verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, was niet verschenen op de zitting en had geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wilde blijven en zijn schulden wilde saneren, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende termijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zou zijn afgerond. De rechtbank heeft opgemerkt dat schuldbemiddeling verboden is, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, en dat de kans op een succesvol verzoek tot schuldsanering bij een niet-geslaagd minnelijk traject klein is. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier R.I. Buitenwerf-Don.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 13 april 2018
[naam]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 7 maart 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 maart 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 5 april 2018.
Ter zitting van 5 april 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. E.R. Butin Bik, advocaat (hierna: advocaat);
De stichting Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 3 november 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker en zijn advocaat hebben ter terechtzitting verklaard dat de huur voor maart en april 2018 is voldaan. Verzoeker is thans parttime werkzaam en ontvangt een aanvullende WW-uitkering. Hij heeft voldoende inkomsten om zijn vaste lasten te kunnen voldoen. Vanaf maart 2018 maakt verzoeker gebruik van budgetbeheer.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 3 november 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 1 februari 2018 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 maart 2018 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 3 november 2017 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 47 lid 1 WCK schuldbemiddeling is verboden, tenzij Financieel Adviesbureau Deco zich kan beroepen op de uitzonderingsgevallen zoals genoemd in artikel 48 WCK. De rechtbank stelt vast dat zulks niet het geval is nu Deco blijkens het ondertekende schuldhulpverleningscontract met verzoeker onvoorwaardelijk aanzienlijke aanloopkosten en/of afsluitkosten bij verzoeker in rekening brengt en voorts gesteld noch gebleken is dat Deco als rechtspersoon ex artikel 48 lid 1 sub d WCK bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. Aannemelijk is dan ook dat, bij een niet-geslaagd minnelijk schuldsaneringstraject, een daaropvolgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 2 onder b Fw. Dit geldt ook in het geval dat deze schuldbemiddeling wordt uitgevoerd onder ‘dossiercontrole’ van de advocaat van verzoeker. De rechtbank wijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2012 (LJN BU6758).

5.De beslissing

De rechtbank:
  • schort de tenuitvoerlegging op van het op 3 november 2017 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats] voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van R.I. Buitenwerf-Don, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.