In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 7 maart 2018 was ingediend door verzoeker, die een voorlopige voorziening vroeg op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker vroeg de rechtbank om een moratorium toe te wijzen, zodat hij niet ontruimd zou worden uit zijn huurwoning, terwijl hij een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een vonnis had ontvangen tot ontruiming van zijn woning. De verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, was niet verschenen op de zitting en had geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wilde blijven en zijn schulden wilde saneren, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende termijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zou zijn afgerond. De rechtbank heeft opgemerkt dat schuldbemiddeling verboden is, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, en dat de kans op een succesvol verzoek tot schuldsanering bij een niet-geslaagd minnelijk traject klein is. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier R.I. Buitenwerf-Don.