In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat door verzoekers was ingediend op 7 maart 2018, op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoekers vroegen om een voorlopige voorziening om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 12 januari 2018 te schorsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoekers een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van de ontruiming hebben overgelegd. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.
De rechtbank oordeelde dat verzoekers voldoende inkomsten hebben en sinds 3 april 2018 onder beschermingsbewind staan, wat hen in staat stelt om de huur tijdig te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat de feitelijke schuldbemiddeling niet was uitgevoerd door een bevoegde instelling zoals vereist door de Wet op het consumentenkrediet (Wck).
De rechtbank heeft benadrukt dat indien de schuldbemiddeling niet correct wordt uitgevoerd, het Wsnp-verzoek zal worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank is genomen in het belang van verzoekers, die de kans krijgen om hun schulden te regelen en in hun woning te blijven, terwijl de belangen van verweerster ook in overweging zijn genomen door voorwaarden te stellen aan de voorlopige voorziening.