Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verwijzingsvonnis van de kantonrechter van 4 augustus 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het tussenvonnis (de brief) van de rechtbank van 11 oktober 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief van de rechtbank van 23 november 2017, waarbij een zittingsagenda aan partijen is toegezonden;
- de akte houdende inbreng producties van de zijde van de vrouw;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 23 januari 2018;
- de ter zitting door mr. De Vries overgelegde pleitnotities;
- het faxbericht met bijlagen van mr. De Vries van 6 februari 2018, waarin is gereageerd op het proces-verbaal;
- het faxbericht met bijlage van mr. De Koning van 12 februari 2018, waarin is gereageerd op het faxbericht van mr. De Vries van 6 februari 2018.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
gemeenschappelijkehuishouding door de echtgenoten worden gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Dat partijen bedoeld hebben dat de draagplicht naar evenredigheid komt te vervallen zodra er geen gemeenschappelijke huishouding meer bestaat, is onvoldoende door de man gesteld en evenmin gebleken. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval geen enkele aanleiding om van een dergelijke uitleg van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden uit te gaan. Integendeel, in de periode nadat de man de echtelijke woning heeft verlaten zijn partijen feitelijk uitvoering blijven geven aan het gezamenlijk dragen van de kosten van de huishouding. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen daartoe op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden ook gehouden waren, tot het moment dat hun huwelijk is ontbonden (23 november 2015).