ECLI:NL:RBROT:2018:3635
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak van strafbare feiten
Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. R. Terpstra, en betrof een bedrag van € 83.595,39, inclusief vervolgprofijt van € 5.050,39. De veroordeelde was eerder, op 25 juni 2015, veroordeeld voor witwassen, maar was in deze procedure vrijgesproken van andere strafbare feiten wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat de veroordeelde in de hoofdzaak was vrijgesproken van verduistering en er geen feiten of omstandigheden waren die een andere strafbare feit zouden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden toegewezen, aangezien er geen bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit andere strafbare feiten. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.