ECLI:NL:RBROT:2018:3639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
10/710515-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het uithalen van cocaïne uit een container in Hellevoetsluis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het uithalen van ruim 477 kilo cocaïne uit een container op een bedrijventerrein in Hellevoetsluis. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor zeven jaar gevangenisstraf zou worden veroordeeld, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verlengde invoer van harddrugs, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of had moeten weten dat de container uit het buitenland afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de verdachte plunjezakken uit een container haalde, niet voldoende was om aan te nemen dat hij op de hoogte was van de inhoud van de container.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het voorhanden hebben van harddrugs, wel bewezen. De verdachte had samen met anderen de cocaïne uit de container gehaald en was zich bewust van de aanmerkelijke kans dat de inhoud van de plunjezakken uit drugs bestond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de anderen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank weigerde een deels voorwaardelijke straf op te leggen, ondanks het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/710515-16
Datum uitspraak: 14 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
het Justitieel Complex Zaanstad,
raadsman mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak t.a.v. de (verlengde) invoer van harddrugs
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte samen met anderen plunjezakken met cocaïne uit een zeecontainer heeft gehaald, deze in auto’s heeft geladen en hiermee is weggereden om deze drugs verder te verspreiden. Het kan daarom niet anders dan dat de verdachte ervan op de hoogte was dat er ingevoerde cocaïne in die plunjezakken zat. Gelet op de omstandigheid dat de plunjezakken in een zeecontainer lagen, had de verdachte dit in ieder geval kunnen weten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat cocaïne voornamelijk in zeecontainers via de Rotterdamse haven Nederland wordt ingevoerd.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van de drugs. Het enkele feit dat de verdachte de zakken uit een container haalde die over zee kan worden vervoerd en in voorkomende gevallen ook drugs als lading kan hebben, is niet zonder meer voldoende om aan te nemen dat de verdachte wist of had moeten weten dat deze container uit het buitenland afkomstig was. Bovendien is uit niets gebleken dat deze container alleen bedoeld was om ladingen over zee te vervoeren. Daarbij wordt nog opgemerkt dat deze container niet op een haventerrein in Rotterdam stond, maar op een bedrijventerrein in Hellevoetsluis. In de gegeven omstandigheden is evenmin gebleken dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inhoud van de container uit het buitenland kwam. Gelet hierop kan het (voorwaardelijk) opzet op de invoer van cocaïne niet worden bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. het voorhanden hebben van harddrugs
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, namelijk dat er sprake zou zijn van het uithalen van een (grote) hoeveelheid elektronica-apparatuur en niet van cocaïne, niet of onvoldoende wordt weerlegd door het dossier. Niet blijkt dat de verdachte zich, gezien de informatie die aan hem was verstrekt en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, bewust was of moest zijn geweest van de aanwezigheid van de cocaïne.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte is samen met anderen via een verzamellocatie in twee auto’s, een Volkswagen en een Mercedes, naar een bedrijventerrein in Hellevoetsluis gereden. Daar aangekomen zijn zij langs een hek gekropen, is er een container opengebroken en hebben de verdachte en anderen in totaal zestien plunjezakken uit die container gehaald en die in twee auto’s gelegd. Het is een feit van algemene bekendheid dat elektronicaproducten niet op een dergelijke wijze worden verpakt. Bovendien bestond de inhoud van de plunjezakken uit vierkant verpakte blokken, werd met de zakken over de grond gesleept om deze te vervoeren en blijkt uit foto’s in het dossier dat deze container verder gevuld was met autobanden, hetgeen ook niet past bij een normale wijze van vervoer van elektronica. Gelet hierop en de wijze waarop de verdachte met anderen heeft afgesproken en zakken uit de container heeft gehaald, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inhoud van de plunjezakken uit drugs bestond. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van de aangetroffen cocaïne.
Uit de hiervoor beschreven handelingen blijkt voorts dat er tussen de verdachte en de anderen sprake was van voorafgaande afspraken en taakverdelingen met onderling uitwisselbare en dus even belangrijke bijdragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er tussen de verdachte en die anderen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking om de container leeg te halen en de inhoud ervan verder te vervoeren. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging ruim 477 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 20 december 2016 te Hellevoetsluis en Spijkenisse, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 477,09 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen ruim 477 kilogram cocaïne - met een straatwaarde van miljoenen euro’s - uit een container in auto’s geladen. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte een rol had bij de invoer, heeft hij door het uitladen en verder vervoeren van de drugs wel bijgedragen aan het in het maatschappelijk verkeer brengen hiervan. Dat het niet tot een verdere verspreiding is gekomen, is enkel het gevolg van ingrijpen door de politie en niet een handeling van de verdachte zelf. Indien de drugs daadwerkelijk op de markt waren gekomen, had dit een ernstige bedreiging van de volksgezondheid gevormd en de toename van vermogensdelicten bevorderd. Het is immers algemeen bekend dat gebruikers van verdovende middelen veelvuldig strafbare feiten plegen om aan geld voor drugs te komen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 januari 2018 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
22 augustus 2017. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte komt over als een rustige jongeman die over voldoende sociale vaardigheden beschikt en op dit moment, op financiële problemen na, zijn leven op orde lijkt te hebben. De reclassering vindt het wel noodzakelijk dat de verdachte handvatten aangeleerd krijgt om op een meer adequate manier in te spelen op risicovolle situaties en om dan de juiste keuzes te maken om delictgedrag te voorkomen.
De reclassering adviseert de rechtbank daarom om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De LOVS oriëntatiepunten geven met betrekking tot het voorhanden hebben van harddrugs een indicatie tot een hoeveelheid van 20 kilogram. In het onderhavige geval gaat het om ruim 477 kilogram harddrugs.
De rechtbank gaat er voorts van uit dat er sprake is geweest van een zeker mate van organisatie, gelet op onder meer de (telefonische) afspraken die van tevoren zijn gemaakt over het leeghalen van de container, zoals het verzamelen op een locatie waarna er gezamenlijk naar het bedrijventerrein is gereden.
De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de verdachte van de (verlengde) invoer van de harddrugs zal worden vrijgesproken. Dan resteert dat verdachte samen met anderen een enorme hoeveelheid cocaïne voorhanden heeft gehad, wat een forse gevangenisstraf rechtvaardigt.
Anders dan de reclassering adviseert, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. van der Kolk, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij, in of omstreeks de periode van 13 december 2016 tot en met 20 december 2016 te
Rotterdam en/of Hellevoetsluis en/of Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) ongeveer 477,09 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij, op of omstreeks 20 december 2016 te Hellevoetsluis en/of Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 477,09 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.