In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het uithalen van ruim 477 kilo cocaïne uit een container op een bedrijventerrein in Hellevoetsluis. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor zeven jaar gevangenisstraf zou worden veroordeeld, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verlengde invoer van harddrugs, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of had moeten weten dat de container uit het buitenland afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de verdachte plunjezakken uit een container haalde, niet voldoende was om aan te nemen dat hij op de hoogte was van de inhoud van de container.
Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het voorhanden hebben van harddrugs, wel bewezen. De verdachte had samen met anderen de cocaïne uit de container gehaald en was zich bewust van de aanmerkelijke kans dat de inhoud van de plunjezakken uit drugs bestond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de anderen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank weigerde een deels voorwaardelijke straf op te leggen, ondanks het advies van de reclassering.