ECLI:NL:RBROT:2018:3662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
10/993070-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude door onjuiste aangiften omzetbelasting, meermalen gepleegd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte beschuldigd van het meermalen doen van onjuiste aangiften omzetbelasting in de periode van 23 juli 2015 tot en met 28 maart 2016. De rechtbank heeft op 13 april 2018 uitspraak gedaan. De officier van justitie, mr. P. van de Kerkhof, heeft de verdachte verweten dat hij in zijn aangiften een te hoog bedrag aan voorbelasting heeft vermeld, waardoor te weinig belasting werd geheven. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat zijn ex-vriendin verantwoordelijk was voor het indienen van de aangiften, maar de rechtbank achtte dit scenario ongeloofwaardig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, wat heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 16.000,-. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft benadrukt dat belastingfraude niet alleen de gemeenschapsbelangen schaadt, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 10/993070-16 (Promis)
Datum uitspraak: 13 april 2018
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [gebooredatum verdachte] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van de Kerkhof en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Schimmel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 23 juli 2015 tot en met 28 maart 2016 schuldig heeft gemaakt aan het onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, door in de aangiften een te hoog bedrag aan voorbelasting te vermelden, waardoor te weinig belasting werd geheven.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich in de periode van 23 juli 2015 tot en met 28 maart 2016 schuldig heeft gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De aangiften omzetbelasting zijn ingediend ten behoeve van het eenmansbedrijf van verdachte en bij drie van de vier ten laste gelegde aangiften omzetbelasting is hij tevens als contactpersoon opgevoerd. De betalingen van de Belastingdienst zijn op de rekening van verdachte gestort. Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario naar voren gebracht dat niet aannemelijk is gemaakt. Het dossier bevat immers geen aanwijzingen voor de lezing van verdachte en daarom is het alternatieve scenario onvoldoende controleerbaar. Verdachte heeft het alternatieve scenario verzonnen om zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting in de periode van 23 juli 2015 tot en met 28 maart 2016, en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft de onjuiste aangiften omzetbelasting niet opgemaakt en uit het dossier blijkt niet dat hij de voornoemde aangiften heeft ingediend. Verdachte heeft meermalen verklaard dat de aangiften omzetbelasting zijn ingediend door zijn ex-vriendin mevrouw [naam ex-vriendin verdachte] , dan wel door personen in haar omgeving. De bankrekening van verdachte werd eveneens door mevrouw [naam ex-vriendin verdachte] beheerd. De verklaring van verdachte vindt steun in de bewijsmiddelen. De onjuiste aangiften omzetbelasting stoppen namelijk zodra de relatie tussen verdachte en mevrouw [naam ex-vriendin verdachte] is verbroken, en er is geld opgenomen in het geboorteland van mevrouw [naam ex-vriendin verdachte] en op de plek waar zij werkzaam was. Dat maakt dat het alternatieve scenario van verdachte aannemelijk is en verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1]
Op grond van de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van verdachte over het derde en vierde kwartaal van 2015 zijn bij de Belastingdienst twijfels ontstaan over de juistheid van de aangiften. [2]
- Op 30 juli 2015 is er een aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede kwartaal van 2015, waarin een bedrag van € 1.000,- aan voorbelasting is vermeld. [3]
- Op 26 september 2015 is er een aangifte omzetbelasting gedaan over het derde kwartaal van 2015, waarin een bedrag van € 15.000,- aan voorbelasting is vermeld. [4]
- Op 11 januari 2016 is er een aangifte omzetbelasting gedaan over het vierde kwartaal van 2015, waarin een bedrag van € 500.000,- aan voorbelasting is vermeld. [5]
- Op 28 maart 2016 is er een aangifte omzetbelasting gedaan over het eerste kwartaal van 2016, waarin een bedrag van € 9.000,- aan voorbelasting is vermeld. [6]
Voornoemde aangiften omzetbelasting van belastingplichtige [naam verdachte] zijn elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst. [7]
De Belastingdienst heeft op grond van de aangiften omzetbelasting van verdachte over het derde en vierde kwartaal van 2015 een opdracht tot boekenonderzoek uitgegeven. [8] Ondanks meerdere pogingen heeft de Belastingdienst van verdachte geen inzage gekregen in de boeken en bescheiden. [9]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Verdachte en zijn raadsman hebben tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte niet verantwoordelijk is geweest voor het indienen van de onjuiste aangiften omzetbelasting. De ex-vriendin van verdachte, dan wel mensen uit haar omgeving, moeten daarvoor verantwoordelijk zijn geweest. Ter onderbouwing van dat scenario voert verdachte aan dat hij op geen enkele wijze inzage had in of de beschikking had over zijn bankrekening, waarop de geldbedragen van de Belastingdienst werden gestort, omdat die rekening uitsluitend door zijn ex-vriendin werd beheerd, en dat hij alle verantwoordelijkheid voor zijn administratie - inclusief het doen van aangiftes omzetbelasting - aan haar en een eveneens Hongaarse boekhouder had overgelaten.
De rechtbank acht het alternatieve scenario ongeloofwaardig. Het gaat hier om een bankrekening die op naam van alleen verdachte stond, waarop de inkomsten van verdachte (betalingen door opdrachtgevers) binnenkwamen, en waarvan zijn vaste lasten maar bijvoorbeeld ook de benzine voor de auto van verdachte werd betaald. De rechtbank wil best aannemen dat verdachte geen internetbankieren app op zijn telefoon had en niet dagelijks bijhield wat er binnenkwam en uitging, maar dat hij geen enkele inzage had in zijn eigen bankrekening en bijvoorbeeld geen idee had of en wanneer zijn opdrachtgevers hem betaalden, en niet beschikte over een bankpas omdat hij die aan zijn vriendin had afgestaan zodat hij haar bijvoorbeeld moest ophalen als hij moest tanken, omdat alleen zij kon pinnen, acht de rechtbank onwaarschijnlijk en niet aannemelijk.
Het oordeel van de rechtbank over het alternatieve scenario maakt niet dat er geen andere personen dan verdachte betrokken kunnen zijn geweest bij het indienen van de onjuiste aangiften omzetbelasting. Het openbaar ministerie heeft daar geen onderzoek naar verricht. Nu de teruggave evenwel is gestort op de bankrekening van verdachte en onmiddellijk grotendeels is opgenomen, en de rechtbank geen geloof hecht aan het scenario dat verdachte niet wist wat er op zijn bankrekening gebeurde en geen toegang had tot zijn eigen bankrekening, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte wist van de valse aangifte. Wat zijn rol precies is geweest bij het doen van de valse aangiftes en of hij die alleen of met hulp heeft gedaan of heeft laten doen, doet wat de rechtbank betreft niet ter zake. De rechtbank acht namelijk, ook als verdachte de gelegenheid heeft verschaft aan derden om de valse aangiftes te doen door alles aan hen uit handen te geven en vervolgens heeft geprofiteerd van de onterechte teruggave ten minste voorwaardelijk opzet op het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting bij verdachte aanwezig.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 23 juli 2015 tot en met 28 maart 2016 in Nederland,
opzettelijk,
bij de belastingwet voorziene aangiften, te weten:
- een aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2015, d.d. 30 juli 2015 (DOC-14), en
- een aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal 2015, d.d. 26 september 2015 (DOC-15), en
- een aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal 2015, d.d. 11 januari 2016 (DOC-16), en
- een aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2016, d.d. 28 maart 2016 (DOC-17),
onjuist heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte, - zakelijk weergegeven - op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende digitale aangiften omzetbelasting:
- over het 2e kwartaal 2015 een bedrag aan voorbelasting van EUR 1.000,- vermeld, en
- over het 3e kwartaal 2015 een bedrag aan voorbelasting van EUR 15.000,- vermeld, en
- over het 4e kwartaal 2015 een bedrag aan voorbelasting van EUR 500.000,- vermeld, en
- over het 1e kwartaal 2016 een bedrag aan voorbelasting van EUR 9.000,- vermeld,
althans in die digitale aangiften omzetbelasting voornoemd telkens een te laag, althans onjuist belastbaar bedrag en een te hoog, althans onjuist bedrag aan voorbelasting, vermeld,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderdveertig uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van honderdtwintig dagen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de verdediging een (deels) voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting. In deze aangiften werden de bedragen aan voorbelasting onjuist en te hoog ingevuld. Door zijn handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging acht slaan op het oriëntatiepunt Fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het bepalen van het uitgangspunt voor een strafoplegging is volgens dit oriëntatiepunt het benadelingsbedrag leidend. Door de Belastingdienst is naar aanleiding van de valse aangiften omzetbelasting over het tweede en derde kwartaal 2015 daadwerkelijk € 16.000,- aan verdachte overgemaakt. Daarnaast heeft verdachte nog aangiften omzetbelasting ingediend over het vierde kwartaal 2015 en het eerste kwartaal 2016, waaruit een terugbetaling van € 509.000,- had kunnen volgen. De Belastingdienst heeft dat bedrag echter niet uitgekeerd, omdat er alarmbellen afgingen en een onderzoek werd ingesteld. Het gaat hier dus niet om een benadelingsbedrag, maar om een bedrag van dreigende benadeling. Om het oriëntatiepunt toe te passen, moet de rechtbank dit bedrag van dreigende benadeling “vertalen” in een benadelingsbedrag. Aan de ene kant is er, ongeacht of er is uitgekeerd, sprake van valse aangiftes (zo is het hier ook ten laste gelegd, er is geen sprake van een poging tot een misdrijf) en kwalijke intenties. Aan de andere kant is het vertrekpunt van het oriëntatiepunt wat er voor daadwerkelijke benadeling heeft plaatsgevonden, en acht de rechtbank de kans van slagen dat de belastingdienst zomaar zonder vragen een half miljoen aan voorbelasting zou uitkeren aan een zzp’er in de bouw behoorlijk klein. Dit tegen elkaar afwegende, zal de rechtbank bij een daadwerkelijk benadelingsbedrag van € 16.000,- en een dreigende benadeling van € 509.000,-., doch met een zeer beperkte kans op daadwerkelijke benadeling, als uitgangspunt hanteren een daadwerkelijk benadelingsbedrag van ongeveer € 50.000.-. Daarbij hoort volgens de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van vier maanden.
Uit het strafblad van verdachte van 23 januari 2018 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij bereid is onterecht uitgekeerde bedrag van ruim € 16.000,- aan de Belastingdienst terug te betalen. Er is kennelijk nog niets terugbetaald, maar gelet op de hoogte van het bedrag ligt het wel in de lijn der verwachtingen, ook al beschikt verdachte nu niet over werk, dat het nadeel in elk geval deels ongedaan zal worden gemaakt.
Gelet op die twee omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van vier maanden gevangenisstraf, een daarmee corresponderende taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De op te leggen taakstraf dient te worden uitgevoerd onder toezicht van Reclassering Inforsa Hilversum. Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt verdachte gestimuleerd om zich er in de toekomst van te weerhouden (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en zijn financiële zaken beter ter beheren dan wel te controleren.
De rechtbank komt tot een lagere taakstraf en een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf dan geëist omdat zij minder gewicht toekent aan de dreigende benadeling van € 509.000,- dan de officier kennelijk deed bij het bepalen van zijn eis.
De rechtbank legt verdachte op een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uur alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
68 en 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (dagen).
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2018.
Bijlage I
Tenlastelegging [naam verdachte]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 28 maart 2016 te Rotterdam en/of Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
opzettelijk,
(een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), te weten:
- een aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2015, d.d. 30 juli 2015 (DOC-14), en/of
- een aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal 2015, d.d. 26 september 2015 (DOC-15), en/of
- een aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal 2015, d.d. 11 januari 2016 (DOC-16), en/of
- een aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2016, d.d. 28 maart 2016 (DOC-17),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft hij, verdachte, - zakelijk weergegeven - op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingediende en/of ingeleverde (digitale) aangifte(n) omzetbelasting:
- over het 2e kwartaal 2015 een bedrag aan voorbelasting van EUR 1.000,- vermeld, en/of
- over het 3e kwartaal 2015 een bedrag aan voorbelasting van EUR 15.000,- vermeld, en/of
- over het 4e kwartaal 2015 een bedrag aan voorbelasting van EUR 500.000,- vermeld, en/of
- over het 1e kwartaal 2016 een bedrag aan voorbelasting van EUR 9.000,- vermeld,
althans in die (digitale) aangifte(n) omzetbelasting voornoemd (telkens) een te laag, althans onjuist belastbaar bedrag en/of een te hoog, althans onjuist bedrag aan voorbelasting, vermeld,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de Belastingdienst met dossiernummer [nummer dossier] . De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2.AMB-01
3.DOC-014 en AMB-01.
4.DOC-015 en AMB-01
5.DOC-016 en AMB-01
6.DOC-017 en AMB-01
7.DOC-032
8.AMB-01
9.AMB-02, AMB-03 en DOC-011