ECLI:NL:RBROT:2018:3663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
C/10/540981 / HA ZA 17-1192
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in civiele procedure met betrekking tot betalingsvordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiseres, Bezmalinovic Legal Ways B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, LEDA D.O.O., met betrekking tot een onbetaald bedrag van € 70.000,--. De gedaagde betwist de bevoegdheid van de rechtbank op basis van de internationale rechtsmacht, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank niet bevoegd is omdat de overeenkomst waarop de vordering is gebaseerd niet bestaat. De rechtbank oordeelt dat de enkele betwisting van het bestaan van de overeenkomst niet voldoende is om de internationale bevoegdheid van de rechtbank te ontkennen. De rechtbank moet ook rekening houden met de feitelijke rechtsverhouding tussen partijen en de stellingen van de gedaagde. De rechtbank concludeert dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank kan worden vastgesteld op basis van artikel 7 sub 1 van de Brussel Ibis-Verordening, die bepaalt dat de rechtbank bevoegd is voor vorderingen die voortvloeien uit verbintenissen uit overeenkomst. De rechtbank wijst de incidentele vordering van LEDA af en veroordeelt LEDA in de proceskosten. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/540981 / HA ZA 17-1192
Vonnis in incident van 2 mei 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEZMALINOVIC LEGAL WAYS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
LEDA D.O.O.,
gevestigd te Korcula, Kroatië,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.D.P. Nobel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Bezmalinovic en LEDA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2017, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Bezmalinovic vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis LEDA veroordeelt tot betaling aan Bezmalinovic van een hoofdsom van € 70.000,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag na de uiterste betaaldatum van de factuur met nummer 2016/18, te weten vanaf 16 augustus 2016 tot en met 10 oktober 2017, hetgeen neerkomt op € 6.522,06, alsmede met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 11 oktober 2017 tot en met de dag van algehele voldoening, en tot betaling aan Bezmalinovic van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.475,--. met veroordeling van LEDA in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
Op de stellingen van Bezmalinovic wordt hieronder bij de beoordeling ingegaan, voor zover zij daarvoor relevant zijn.

3.Het geschil in het incident

3.1.
LEDA vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van Bezmalinovic, met veroordeling van Bezmalinovic bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten.
3.2.
Bezmalinovic concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van LEDA, met veroordeling van LEDA bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder bij de beoordeling ingegaan, voor zover zij daarvoor relevant zijn.

4.De beoordeling in het incident

in het incident

4.1.
Hier is sprake van een internationale zaak, omdat LEDA woonplaats heeft buiten Nederland.
4.2.
Gezien de woonplaats van LEDA, de datum waarop de dagvaarding in de hoofdzaak is uitgebracht en de aard van de vorderingen in de hoofdzaak, namelijk vorderingen in een burgerlijke of handelszaak, dient de internationale bevoegdheid van deze rechtbank in beginsel te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo). Op dit beginsel bestaan uitzonderingen, zo volgt uit het systeem van Brussel Ibis-Vo. De enige relevante uitzondering in dit verband is die van een forumkeuze voor een gerecht of gerecht van een land dat geen lidstaat is in de zin van de Brussel Ibis-Vo. Zo’n forumkeuze is in deze zaak gesteld noch gebleken. Dat betekent dat Brussel Ibis-Vo in deze zaak ‘definitief’ van toepassing is.
4.3.
Aangezien LEDA woonplaats heeft buiten Nederland, kan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet volgen uit de in artikel 4 lid 1 neergelegde hoofdregel van Brussel Ibis-Vo dat de gerechten van het land van de woonplaats van de gedaagde rechtsmacht hebben .
4.4.
Bezmalinovic heeft bij dagvaarding de bevoegdheid van deze rechtbank onder meer gebaseerd op een forumkeuze. Zij beroept zich ter onderbouwing van deze forumkeuze op een verwijzing onderaan haar e-mails naar haar algemene voorwaarden, waarvan artikel 11 een forumkeuzebeding voor deze rechtbank bevat, alsmede op de bepaling onderaan haar e-mails dat deze rechtbank bevoegd is (
The court of Rotterdam shall have exclusive jurisdiction). LEDA heeft vervolgens in haar incidentele conclusie van eis betwist dat de algemene voorwaarden van Bezmalinovic op de overeenkomst van toepassing zijn, waartoe zij aanvoert (i) dat zij nimmer een wilsverklaring heeft geuit om de algemene voorwaarden van Bezmalinovic te accepteren en (ii) dat deze algemene voorwaarden bij haar niet bekend zijn. Daarnaast heeft LEDA weliswaar erkend dat in de voettekst van de e-mails van Bezmalinovic is bepaald dat deze rechtbank bevoegd is, maar aangevoerd dat dit forumkeuzebeding niet is vermeld bij of vóór het aangaan van de vermeende overeenkomst en dat dit beding ook geen onderdeel uitmaakt van de betalingsafspraak tussen partijen. In haar incidentele conclusie van antwoord heeft Bezmalinovic deze argumenten van LEDA niet betwist en zich evenmin beroepen op andere feiten en omstandigheden waaruit wél een forumkeuze voor deze rechtbank volgt. Feiten en omstandigheden waaruit een forumkeuze voor deze rechtbank volgt, zijn derhalve niet komen vast te staan. Deze rechtbank kan haar bevoegdheid dan ook niet ontlenen aan een forumkeuze (in de zin van artikel 25 Brussel Ibis-Vo).
4.5.
De stellingen waarop Bezmalinovic de door haar gevorderde hoofdsombetaling van € 70.000,-- baseert zijn contractueel van aard. Gelet op het bovenstaande betekent dit dat deze rechtbank uitsluitend bevoegd kan zijn, indien dit volgt uit het bepaalde in artikel 7, aanhef en sub 1, Brussel Ibis-Vo:
Artikel 7 Brussel Ibis-Vo
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1.
a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenissen die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.
4.6.
Deze zaak draait om een vordering (eis) tot betaling van een hoofdsom van
€ 70.000,--. Het gaat hier om een vordering van Bezmalinovic tot nakoming door LEDA van haar verbintenis tot betaling van een onbetaald gelaten factuurbedrag dat een vergoeding vormt voor werkzaamheden die Bezmalinovic voor haar zou hebben verricht. Dit is de in artikel 7 sub 1a) en sub 1b) Brussel Ibis-Vo bedoelde verbintenis.
4.7.
De eiser kan zich ook tot de in artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo aangewezen rechter wenden in het geval dat de gedaagde, (mede) in het kader van de internationale-bevoegdheidsvraag, betwist dat de overeenkomst bestaat of tot stand gekomen is. Vergelijk het in het kader van de uitleg van artikel 5, aanhef en sub 1, van het EEX-Verdrag gewezen arrest van het HvJ EG van 4 maart 1982 in de zaak
Effer/Kantner(C-38/81,
NJ1983, 508). De enkele betwisting door LEDA van de overeenkomst (afspraken) waarop Bezmalinovic haar vordering tot betaling van de hoofdsom van € 70.000,-- baseert, is dus niet voldoende voor het ontbreken van internationale bevoegdheid van deze rechtbank op grond van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo. Hier staat echter het volgende tegenover. Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank internationaal bevoegd is, dient zij zich niet te beperken tot de stellingen van de eiser, maar moet zij ook acht slaan op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van de gedaagde (zie HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37,
NJ2015/332 en HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449). Hieruit volgt dat de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet mag worden bepaald op basis van enkel de door de eiser, Bezmalinovic, gekozen grondslag van zijn vordering.
4.8.
De door Bezmalinovic gevorderde hoofdsom van € 70.000,-- maakt volgens haar deel uit van een door LEDA oorspronkelijk verschuldigd bedrag van € 75.000,-- waarvan LEDA al € 5.000,-- heeft betaald.
Dat Bezmalinovic, een advocatenkantoor, in ruil voor financiële vergoedingen werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van LEDA, waaronder juridische advisering, is in dit incident niet in geschil. De enige afspraak die LEDA in dit incident betwist is de afspraak dat zij genoemd bedrag van € 75.000,-- verschuldigd is.
Ter onderbouwing van de verschuldigdheid door LEDA van genoemd bedrag van € 75.000,-heeft Bezmalinovic zich beroepen op een mondelinge afspraak tussen Bezmalinovic en LEDA, die daarbij werd vertegenwoordigd door de heer [persoon] Voorts heeft Bezmalinovic een uitvoerige e-mailcorrespondentie in het geding gebracht die op deze afspraak zou zijn gevolgd en waarin volgens haar deze afspraak is bevestigd. Ten slotte heeft Bezmalinovic niet alleen een factuur (
fee note) van 4 maart 2016 in het geding gebracht waarin is vermeld (i) dat LEDA genoemd bedrag van € 75.000,-- is verschuldigd, (ii) dat dit bedrag dient te worden voldaan in termijnen (
instalments) van € 2.500,-- en (iii) dat de eerste termijn van € 2.500,-- in deze factuur in rekening wordt gebracht maar ook een bankafschrift in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij van LEDA op 21 maart 2016 een bedrag van € 2.500,-- heeft ontvangen met vermelding van referentie “INVOICE 2016-01”, welk referentie overeenkomt met de vermelding op voornoemde factuur; zie productie 14 van Bezmalinovic. LEDA, op haar beurt, heeft bovengenoemde mondelinge afspraak weliswaar betwist maar heeft verder alleen maar betoogd waarom bovengenoemd bedrag van € 75.000,-- geen redelijke vergoeding is voor de door Bezmalinovic verrichte werkzaamheden. Dit betoog leent zich naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer voor een beoordeling in dit incident maar eerder voor een beoordeling in de hoofdzaak. Nu Bezmalinovic uitvoerig heeft onderbouwd waarom LEDA nog een bedrag van € 70.000,-- verschuldigd is en LEDA volstaat met een (zo goed als) ongemotiveerde betwisting van de door Bezmalinovic gestelde afspraak omtrent de verschuldigdheid van het bedrag van
€ 75.000,--, gaat de rechtbank bij de beoordeling van haar internationale bevoegdheid derhalve uit van het bestaan van de afspraak.
4.9.
Vervolgens is de vraag aan de orde of een of meer van de bevoegdheidsregels van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo een basis vormen voor de internationale bevoegdheid van deze rechtbank. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
Uit de stellingen van partijen volgt dat hun vermeende contractuele rechtsverhouding de verstrekking van diensten betreft als bedoeld in de bepaling achter het tweede gedachtestreepje van artikel 7 sub 1b) Brussel Ibis-Vo. Voor de bevoegdheid van een gerecht op grond van deze bepaling is vereist dat de plaats van de dienstverstrekking contractueel is bepaald. Het door Bezmalinovic gevorderde restantbedrag van
€ 70.000,-- betreft werkzaamheden, waaronder juridisch advies, van een Nederlandse advocatenkantoor, Bezmalinovic. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op Bezmalinovic de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit de bevoegdheid volgt van deze rechtbank op grond van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo. Waar het gaat om feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat tussen partijen contractueel is bepaald dat de plaats van de dienstverstrekking van Bezmalinovic gelegen is binnen het rechtsgebied van deze rechtbank heeft Bezmalinovic niet aan deze stelplicht voldaan. Zulke contractsbepaling is dan ook niet vast komen te staan, zodat deze rechtbank geen bevoegdheid kan ontlenen aande bevoegdheidsbepaling achter het tweede gedachtestreepje van artikel 7 sub 1b) Brussel Ibis-Vo. Aangezien dus niet is voldaan aan de voorwaarden voor bevoegdheid van de rechtbank als neergelegd in artikel 7 sub 1b) Brussel Ibis-Vo, moet vervolgens wegens het bepaalde in artikel 7 sub 1c) Brussel Ibis-Vo worden beoordeeld of de bevoegdheid van deze rechtbank kan volgen uit de bevoegdheidsregel onder 1a) van artikel 7 Brussel Ibis-Vo. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.11.
Zoals hiervoor in r.o. 4.6 is overwogen, hangt in de onderhavige zaak de op artikel 7 sub 1a) Brussel Ibis-Vo gebaseerde bevoegdheid af van de plaats waar de verbintenis van LEDA tot betaling van het gevorderde restantfactuurbedrag van € 70.000,-- moet worden betaald. Gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over de plaats van betaling van dit bedrag. Het bepaalde in artikel 7 sub 1a) Brussel Ibis-Vo kwam al voor in het EEX-Verdrag, in artikel 5 sub 1 van dit verdrag, om precies te zijn. In zijn arrest van 6 oktober 1976, C-12/76,
NJ1977, 169 (
Tessili/Dunlop) heeft het Hof van Justitie uitgemaakt dat het recht dat toepasselijk is op de overeenkomst waaruit deze verbintenis voortvloeit die aan de eis ten grondslag ligt, in het onderhavige geval derhalve de verbintenis tot betaling van het bedrag van € 70.000,--, beslissend is voor de plaats waar deze verbintenis moet worden uitgevoerd, indien, zoals in de onderhavige zaak, partijen deze plaats niet zelf hebben geregeld. Dit HvJ EG-arrest is blijven gelden na de inwerkingtreding van Brussel Ibis-Vo. Het toepasselijk recht op de overeenkomst die partijen zouden hebben gesloten volgt uit de zgn. Rome I-Verordening (Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) (hierna: Rome I-Vo). Bij gebreke van een rechtskeuze is ingevolge artikel 4 lid 1 sub b Rome I-Vo van toepassing het recht waar de dienstverlenende partij, Bezmalinovic, haar gewone verblijfplaats heeft, derhalve Nederlands recht. De stellingen van partijen leveren geen grond op voor toepassing van de in artikel 4 lid 3 Rome I-Vo vervatte uitzondering dat een ander recht van toepassing is indien de overeenkomst gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval nauwer is verbonden met een ander land dan het land van de gewone verblijfplaats van de dienstverlener. Naar Nederlands recht, dat wil zeggen, op grond van artikel 6:115 juncto artikel 6:116 lid 1 BW moet de betaling van een geldsom worden gedaan aan de woonplaats van de crediteur. Nu Bezmalinovic woonplaats houdt in Rotterdam, derhalve binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank op grond van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo dan ook bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Bezmalinovic.
4.12.
De incidentele vordering van LEDA zal derhalve worden afgewezen.
4.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal LEDA veroordeeld worden in de proceskosten in dit incident, die aan de zijde van Bezmalinovic tot aan deze uitspraak worden begroot op € 452,-- (1 punt in liquidatietarief II).
in de hoofdzaak
4.14.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
wijst de incidentele vordering af;
veroordeelt LEDA in de proceskosten in dit incident, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 452,--;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 30 mei 2018 voor conclusie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.
901/1729