Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 oktober 2017, met producties;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid
- de incidentele conclusie van antwoord.
2.De vordering in de hoofdzaak
3.Het geschil in het incident
4.De beoordeling in het incident
in het incident
The court of Rotterdam shall have exclusive jurisdiction). LEDA heeft vervolgens in haar incidentele conclusie van eis betwist dat de algemene voorwaarden van Bezmalinovic op de overeenkomst van toepassing zijn, waartoe zij aanvoert (i) dat zij nimmer een wilsverklaring heeft geuit om de algemene voorwaarden van Bezmalinovic te accepteren en (ii) dat deze algemene voorwaarden bij haar niet bekend zijn. Daarnaast heeft LEDA weliswaar erkend dat in de voettekst van de e-mails van Bezmalinovic is bepaald dat deze rechtbank bevoegd is, maar aangevoerd dat dit forumkeuzebeding niet is vermeld bij of vóór het aangaan van de vermeende overeenkomst en dat dit beding ook geen onderdeel uitmaakt van de betalingsafspraak tussen partijen. In haar incidentele conclusie van antwoord heeft Bezmalinovic deze argumenten van LEDA niet betwist en zich evenmin beroepen op andere feiten en omstandigheden waaruit wél een forumkeuze voor deze rechtbank volgt. Feiten en omstandigheden waaruit een forumkeuze voor deze rechtbank volgt, zijn derhalve niet komen vast te staan. Deze rechtbank kan haar bevoegdheid dan ook niet ontlenen aan een forumkeuze (in de zin van artikel 25 Brussel Ibis-Vo).
a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
€ 70.000,--. Het gaat hier om een vordering van Bezmalinovic tot nakoming door LEDA van haar verbintenis tot betaling van een onbetaald gelaten factuurbedrag dat een vergoeding vormt voor werkzaamheden die Bezmalinovic voor haar zou hebben verricht. Dit is de in artikel 7 sub 1a) en sub 1b) Brussel Ibis-Vo bedoelde verbintenis.
Effer/Kantner(C-38/81,
NJ1983, 508). De enkele betwisting door LEDA van de overeenkomst (afspraken) waarop Bezmalinovic haar vordering tot betaling van de hoofdsom van € 70.000,-- baseert, is dus niet voldoende voor het ontbreken van internationale bevoegdheid van deze rechtbank op grond van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo. Hier staat echter het volgende tegenover. Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank internationaal bevoegd is, dient zij zich niet te beperken tot de stellingen van de eiser, maar moet zij ook acht slaan op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van de gedaagde (zie HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37,
NJ2015/332 en HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449). Hieruit volgt dat de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet mag worden bepaald op basis van enkel de door de eiser, Bezmalinovic, gekozen grondslag van zijn vordering.
fee note) van 4 maart 2016 in het geding gebracht waarin is vermeld (i) dat LEDA genoemd bedrag van € 75.000,-- is verschuldigd, (ii) dat dit bedrag dient te worden voldaan in termijnen (
instalments) van € 2.500,-- en (iii) dat de eerste termijn van € 2.500,-- in deze factuur in rekening wordt gebracht maar ook een bankafschrift in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij van LEDA op 21 maart 2016 een bedrag van € 2.500,-- heeft ontvangen met vermelding van referentie “INVOICE 2016-01”, welk referentie overeenkomt met de vermelding op voornoemde factuur; zie productie 14 van Bezmalinovic. LEDA, op haar beurt, heeft bovengenoemde mondelinge afspraak weliswaar betwist maar heeft verder alleen maar betoogd waarom bovengenoemd bedrag van € 75.000,-- geen redelijke vergoeding is voor de door Bezmalinovic verrichte werkzaamheden. Dit betoog leent zich naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer voor een beoordeling in dit incident maar eerder voor een beoordeling in de hoofdzaak. Nu Bezmalinovic uitvoerig heeft onderbouwd waarom LEDA nog een bedrag van € 70.000,-- verschuldigd is en LEDA volstaat met een (zo goed als) ongemotiveerde betwisting van de door Bezmalinovic gestelde afspraak omtrent de verschuldigdheid van het bedrag van
€ 75.000,--, gaat de rechtbank bij de beoordeling van haar internationale bevoegdheid derhalve uit van het bestaan van de afspraak.
€ 70.000,-- betreft werkzaamheden, waaronder juridisch advies, van een Nederlandse advocatenkantoor, Bezmalinovic. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op Bezmalinovic de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit de bevoegdheid volgt van deze rechtbank op grond van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo. Waar het gaat om feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat tussen partijen contractueel is bepaald dat de plaats van de dienstverstrekking van Bezmalinovic gelegen is binnen het rechtsgebied van deze rechtbank heeft Bezmalinovic niet aan deze stelplicht voldaan. Zulke contractsbepaling is dan ook niet vast komen te staan, zodat deze rechtbank geen bevoegdheid kan ontlenen aande bevoegdheidsbepaling achter het tweede gedachtestreepje van artikel 7 sub 1b) Brussel Ibis-Vo. Aangezien dus niet is voldaan aan de voorwaarden voor bevoegdheid van de rechtbank als neergelegd in artikel 7 sub 1b) Brussel Ibis-Vo, moet vervolgens wegens het bepaalde in artikel 7 sub 1c) Brussel Ibis-Vo worden beoordeeld of de bevoegdheid van deze rechtbank kan volgen uit de bevoegdheidsregel onder 1a) van artikel 7 Brussel Ibis-Vo. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
NJ1977, 169 (
Tessili/Dunlop) heeft het Hof van Justitie uitgemaakt dat het recht dat toepasselijk is op de overeenkomst waaruit deze verbintenis voortvloeit die aan de eis ten grondslag ligt, in het onderhavige geval derhalve de verbintenis tot betaling van het bedrag van € 70.000,--, beslissend is voor de plaats waar deze verbintenis moet worden uitgevoerd, indien, zoals in de onderhavige zaak, partijen deze plaats niet zelf hebben geregeld. Dit HvJ EG-arrest is blijven gelden na de inwerkingtreding van Brussel Ibis-Vo. Het toepasselijk recht op de overeenkomst die partijen zouden hebben gesloten volgt uit de zgn. Rome I-Verordening (Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) (hierna: Rome I-Vo). Bij gebreke van een rechtskeuze is ingevolge artikel 4 lid 1 sub b Rome I-Vo van toepassing het recht waar de dienstverlenende partij, Bezmalinovic, haar gewone verblijfplaats heeft, derhalve Nederlands recht. De stellingen van partijen leveren geen grond op voor toepassing van de in artikel 4 lid 3 Rome I-Vo vervatte uitzondering dat een ander recht van toepassing is indien de overeenkomst gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval nauwer is verbonden met een ander land dan het land van de gewone verblijfplaats van de dienstverlener. Naar Nederlands recht, dat wil zeggen, op grond van artikel 6:115 juncto artikel 6:116 lid 1 BW moet de betaling van een geldsom worden gedaan aan de woonplaats van de crediteur. Nu Bezmalinovic woonplaats houdt in Rotterdam, derhalve binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank op grond van artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo dan ook bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Bezmalinovic.