In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2018 een verzoek tot afgifte van een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een gesloten jeugdhulp accommodatie afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond voor een minderjarige, hierna te noemen [naam minderjarige], die onder toezicht stond van de GI. De kinderrechter oordeelde dat het hulpverleningsplan niet voldeed aan de vereisten van artikel 6.1.4 van de Jeugdwet, omdat het niet vermeldde welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd was om het besluit tot opname te nemen. Dit was cruciaal, aangezien de machtiging alleen verleend kan worden als er duidelijkheid is over wie verantwoordelijk is voor de vrijheidsbeneming van de jeugdige.
De kinderrechter merkte op dat er zorgen waren over de ontwikkeling van [naam minderjarige], die na het overlijden van zijn vader in januari 2018 moeite had om naar school te gaan. De moeder van [naam minderjarige] was actief betrokken en zorgde ervoor dat hij weer naar school zou gaan. Ondanks de aanhoudende verzoeken van de rechtbank aan de GI om het verzuim in het hulpverleningsplan te herstellen, was er geen reactie gekomen. De GI was bovendien niet verschenen op de zitting, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek moest worden afgewezen. De kinderrechter benadrukte dat de GI nog steeds verantwoordelijk was voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat er een plan moest worden opgesteld om ervoor te zorgen dat [naam minderjarige] zijn school succesvol kon afronden.
De beschikking werd gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.