ECLI:NL:RBROT:2018:3686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
10/242409-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van een grote hoeveelheid hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op verzoek van een bekende twee volgepropte vuilniszakken en een bigshopper met daarin in totaal 6070 gram hennep naar een woning heeft gebracht. De verdachte is beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek artikel 3 onder C, dat verbiedt om een grote hoeveelheid van dit middel te bezitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft dit zonder nadere motivering bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte, die 21 jaar oud is en nog nooit eerder onherroepelijk is veroordeeld, werd als een 'first-offender' aangemerkt. De rechtbank heeft ook een rapport van de reclassering in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte momenteel een opleiding volgt en dat toezicht of behandeling niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar heeft deze beperkt tot de duur van het voorarrest, om de verdachte de kans te geven zijn opleiding voort te zetten.

De rechtbank heeft de verdachte ook een taakstraf opgelegd, omdat het opzettelijk aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid hennep vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit en overlast, en het gebruik van hennep een gevaar voor de volksgezondheid vormt. De beslissing van de rechtbank is genomen in het belang van de verdachte, met de hoop dat hij in de toekomst geen strafbare feiten meer zal plegen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/242409-17
Datum uitspraak: 9 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 november 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 6070 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet, gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op verzoek van een bekende twee volgepropte vuilniszakken en een bigshopper met daarin in totaal 6070 gram hennep naar een woning gebracht en daar overgeheveld naar een tas en een koffer. Het opzettelijk aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid hennep, die gezien de hoeveelheid kennelijk voor de handel bestemd was, gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit en overlast. Bovendien vormt het gebruik van hennep een gevaar voor de volksgezondheid.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Hij moet daarom als een zogenaamde “first-offender” worden aangemerkt.
7.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 februari 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte, die 21 jaar is, woont met zijn moeder en broertje in Rotterdam en volgt op dit moment een opleiding tot verkoopspecialist. Omdat de verdachte weinig openheid van zaken heeft willen geven over het door hem gepleegde delict, kan de reclassering geen inschatting maken van het recidiverisico. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies of behandelingen zijn niet geïndiceerd. Geadviseerd wordt aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij wel wordt opgemerkt dat de verdachte zijn opleiding alsdan tijdelijk zal moeten staken. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan opnieuw worden bekeken of reclasseringstoezicht met elektronische controle nodig is. De verdachte is geschikt bevonden voor het uitvoeren van een werkstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit en het kennelijke gemak waarmee de verdachte zich met het bewezenverklaarde feit heeft ingelaten, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de leeftijd van de verdachte en het feit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf negatieve gevolgen kan hebben voor (het afronden van) zijn opleiding, zal de rechtbank echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (door de rechtbank berekend op 16 dagen) alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast wordt er een taakstraf opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
30 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Rotterdam
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 6070 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;