ECLI:NL:RBROT:2018:3708

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
ROT 17/4055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen benoemingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vicevoorzitter van de gebiedscommissie, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een benoemingsbesluit van 11 oktober 2016, waarbij een externe voorzitter voor de gebiedscommissie werd benoemd. Eiseres stelde dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. De rechtbank oordeelde dat op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een benoemingsbesluit, tenzij het gaat om een ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit een benoemingsbesluit was en dat eiseres geen recht had om bezwaar of beroep in te stellen. Daarnaast werd het bezwaar van eiseres tegen de wijziging van haar bezoldiging, die voortvloeide uit de benoeming van de externe voorzitter, eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van 11 oktober 2016 niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4055

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat en mr. F.J.H. van Tienen.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een externe voorzitter van de [gebiedscommissie] benoemd.
Bij brief van 11 oktober 2016 (de brief van 11 oktober 2016) heeft verweerder onder meer het primaire besluit aan eiseres toegezonden.
Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren die eiseres met zes andere leden van de [gebiedscommissie] tegen onder meer het primaire besluit heeft ingediend, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het door eiseres individueel ingediende bezwaar tegen het primaire besluit, alsmede het bezwaar tegen de brief van 11 oktober 2016, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres was vicevoorzitter van de [gebiedscommissie] en ontving daarvoor een vaste vergoeding. Verweerder heeft met het primaire besluit, met het oog op het behartigen van de belangen van [het gebied] , het kunnen uitoefenen van de raadsbevoegdheden en het goed kunnen functioneren van de gebiedscommissie, een externe voorzitter voor de [gebiedscommissie] benoemd. Deze externe voorzitter is in de plaats getreden van eiseres die vanuit de gebiedscommissie als vicevoorzitter was aangewezen. Bij brief van 11 oktober 2016 heeft verweerder het primaire besluit aan de leden van de gebiedscommissie, waaronder eiseres, toegezonden. In deze brief staat onder meer dat de huidige voorzitter en vicevoorzitter met het primaire besluit verworden tot reguliere gebiedscommissieleden met bijbehorend recht op presentiegeld per aanwezige vergadering.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit 1 voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit. Tevens stelt de rechtbank vast dat eiseres, blijkens de inhoud van het beroepschrift en hetgeen zij hierover ter zitting heeft toegelicht, mede heeft beoogd beroep in te stellen tegen het bestreden besluit 2 voor zover daarmee haar bezwaar tegen de wijziging van haar bezoldiging niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal daarom in het hiernavolgende op beide bestreden besluiten, voor zover hier aan de orde, ingaan.
Beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1
3. Aan het bestreden besluit 1 heeft verweerder, voor zover hier relevant, ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen een besluit tot benoeming of aanstelling geen beroep kan worden ingesteld.
4.1.
Eiseres betoogt – kortweg – dat verweerder haar bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiseres heeft verweerder, door met het besluit een formulier mee te sturen waarmee bezwaar kan worden gemaakt, haar het recht verschaft om bezwaar in te dienen. Dit betoog slaagt niet.
4.2.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover relevant, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover van belang, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingediend door een ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit een benoemingsbesluit is. Op grond van het bepaalde in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb en artikel 7:1, eerste lid, van de Awb staat tegen het benoemingsbesluit voor eiseres geen bezwaar en beroep open. Nu de wet bepaalt wie beroep kan instellen tegen een benoemingsbesluit, maakt de aanwezigheid van een rechtsmiddelenclausule niet dat voor eiseres toch bezwaar en beroep openstaat. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2
5. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder, voor zover hier relevant, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 20 maart 2017, het bezwaar van eiseres tegen de wijziging van haar bezoldiging, niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de wijziging van de bezoldiging een gevolg is van de benoeming van de externe voorzitter van de gebiedscommissie en rechtstreeks volgt uit artikel 5, derde lid, van de Verordening geldelijke voorzieningen gebiedscommissie 2014 (Verordening geldelijke voorzieningen) in samenhang met artikel 4 van het Rechtspositiebesluit wethouders. Volgens verweerder is om die reden geen sprake van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6.1.
Eiseres betoogt dat verweerder haar bezwaar met betrekking tot de wijziging van haar bezoldiging ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiseres is de brief van 11 oktober 2016, waarmee het primaire besluit aan haar is toegezonden, gericht op rechtgevolg. Dit betoog slaagt niet.
6.2.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6.3.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening geldelijke voorzieningen ontvangt de (vice-)voorzitter van de gebiedscommissie een vaste vergoeding voor zijn werkzaamheden volgens de tabel behorend bij deze verordening.
Op grond van artikel 5, derde lid, van de Verordening geldelijke voorzieningen zijn de bepalingen omtrent de aanvang en de beëindiging, zoals vermeld in de artikelen 3 en 4 van het Rechtspositiebesluit wethouders van overeenkomstige toepassing.
6.4.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders wordt de bezoldiging door de wethouder genoten met ingang van de dag van de benoeming.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders eindigt de bezoldiging op het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 11 oktober 2016 niet gericht op rechtsgevolg. De inhoud van deze brief moet als een feitelijke mededeling worden beschouwd. Door het versturen van de brief is er niets gewijzigd in de rechtsverhouding tussen eiseres en verweerder. Dat de benoeming van de externe voorzitter gevolgen heeft gehad voor de vergoeding die eiseres als vicevoorzitter ontving, vloeit immers rechtstreeks voort uit artikel 5, derde lid, van de Verordening geldelijke voorzieningen in samenhang met artikel 4 van het Rechtspositiebesluit wethouders. Verweerder heeft deze brief dan ook terecht niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb aangemerkt. Nu er geen sprake is van een besluit, heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. C.E. Bos en mr. D.Y.A. van Meersbergen, leden, in aanwezigheid van drs. A. Durmus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2018.
De griffier is verhinderd voorzitter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.