ECLI:NL:RBROT:2018:3726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
C/10/536362 / HA ZA 17-948
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van het restantbedrag van een geldlening tussen ouders en dochter

In deze zaak vorderen ouders van hun dochter de onmiddellijke terugbetaling van een lening van € 50.000, die zij op 8 april 2010 aan haar hebben verstrekt. De ouders stellen dat de lening opeisbaar is, omdat de dochter in staat is om het bedrag ineens terug te betalen. De dochter betwist echter dat de lening op dat moment opeisbaar is en voert aan dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst niet de mogelijkheid biedt om het restantbedrag ineens op te eisen, aangezien de aflossing in termijnen zou plaatsvinden zodra het inkomen van de dochter dat toelaat. De rechtbank wijst de vorderingen van de ouders af, maar bepaalt wel dat de dochter de lening moet terugbetalen in maandelijkse termijnen van € 500, te beginnen op 1 juni 2018. Daarnaast wordt de dochter verplicht om binnen veertien dagen een hypotheek te vestigen op haar woning ten gunste van de ouders. In reconventie vordert de dochter dat de ouders maandelijks € 220 aan haar zouden moeten schenken, wat door de rechtbank wordt erkend als een afspraak die onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/536362 / HA ZA 17-948
Vonnis van 9 mei 2018
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J.E.L. Delissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2017 met producties
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met productie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte houdende wijziging eis tevens overleggen producties met producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2018
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [eiser 2] (hierna: ouders) zijn ouders van [gedaagde] (hierna: dochter).
2.2.
Ouders en dochter hebben op 8 april 2010 een overeenkomst gesloten waarin voor zover van belang is vermeld:
“a. ouders hebben aan [gedaagde] geleend een bedrag van € 55.100 (VIJFENVIJFTIGDUIZEND EENHONDERD EURO), welk bedrag [gedaagde] verklaart te hebben ontvangen.
b. Over dit bedrag of over het niet afgeloste deel daarvan betaalt [gedaagde] een rente van 8% per jaar, achteraf te voldoen in maandelijkse termijnen, voor het eerst per 30 april 2010. De eerste maal pro rata, daarna met een maandbedrag van € 367,-.
c. Aflossing van de hoofdsom worden in onderling overleg tussen ouders en [gedaagde] vastgesteld. Daarbij is de afspraak gemaakt dat zodra het inkomen van [gedaagde] het toelaat met de aflossing zal worden gestart.
d. Na gedeeltelijke aflossing van de hoofdsom blijft het te betalen maandbedrag ad € 367,- in stand, hetgeen tot versnelde aflossing van de hoofdsom leidt.”
“Tot meerdere zekerheid verklaart [gedaagde] :
zich jegens ouders te verbinden om zolang ouders uit hoofde van bovengenoemde lening nog enige vordering hebben op [gedaagde] ,
“B. op eerste verzoek van ouders onder de hierboven genoemde voorwaarden aan ouders hypotheek te verlenen op de onder A bedoelde registergoederen en/of beperkte rechten daarop, en de onder A bedoelde roerende zaken aan ouders te verpanden, tot zekerheid voor al hetgeen ouders van [gedaagde] te vorderen heeft of mocht hebben, uit welken hoofde ook, tot alsdan door ouders te bepalen bedragen.”
2.3.
Op 15 maart 2017 heeft dochter een e-mail ontvangen van [persoon] , financieel adviseur bij Rabobank, waarin voor zover van belang is vermeld:
“Je hebt ons gevraagd de hypothecaire lening welke nu bij je vader afgesloten is over te sluiten naar de Rabobank.
Wat hebben wij besloten?
Op dit moment is je inkomen niet “bestendig”. Het arbeidscontract met de Rabobank wordt beëindigd.
Zodra je een nieuw arbeidscontract hebt, waarvan de proeftijd is verlopen kunnen we de aanvraag opnieuw beoordelen.
We hebben ook samen gekeken naar de mogelijkheden van een persoonlijke lening. In verband met de hoge aflossingsverplichting adviseer ik dit niet te doen.
De daarbij behorende maandlast in verhouding tot je inkomen maakt het erg onverstandig.”
2.4.
De niet afgeloste hoofdsom bedraagt € 50.000.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Ouders vorderen na wijziging van eis:
  • i) primair dat dochter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zal worden veroordeeld tot onmiddellijke (terug)betaling van een bedrag van € 50.000 aan ouders op grond van de oereenkomst, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de datum van algehele voldoening;
  • ii) subsidiair dat de rechtbank per de datum van het vonnis de (gedeeltelijke) ontbinding zal uitspreken, waarbij dochter uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot onmiddellijke terugbetaling van een bedrag van € 50.000 aan ouders, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de datum van algehele voldoening, waarbij ouders niet gehouden zijn tot het ongedaan maken van in het verleden door dochter verrichte renteprestaties en evenmin tot het ongedaan maken van andere gedane betalingen;
  • iii) meer subsidiair dat dochter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 50.000 aan ouders tegen een datum zoals door de rechtbank in goede justitie wordt bepaald, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de datum van algehele voldoening en dat dochter, indien het restant van de lening niet ineens dient te worden terugbetaald maar in termijnen dan wel op termijn, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot het verstrekken van een recht van hypotheek als bedoeld in sub B van de overeenkomst, uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250 voor iedere dag dat dochter in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
  • iv) primair, subsidiair en meer subsidiair dat dochter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan ouders van het bedrag van
3.2.
Ouders leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. Op 8 april 2010 hebben ouders en dochter de overeenkomst gesloten op grond waarvan ouders € 55.100 aan dochter hebben geleend. Partijen zijn overeengekomen dat aflossing in onderling overleg zou plaatsvinden en dat met de aflossing zou worden gestart zodra het inkomen van dochter dat toelaat. Nu dochter in staat is om de resterende hoofdsom van € 50.000 ineens terug te betalen en geen tijdstip voor terugbetaling is overeengekomen, is het gehele restantbedrag ineens opeisbaar. Partijen zijn tevens overeengekomen dat dochter op het eerste verzoek van ouders een recht van hypotheek zou vestigen op de aan haar toebehorende goederen. Subsidiair stellen zij dat, nu dochter geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van ouders om uiterlijk op 16 augustus 2017 een hypotheek te vestigen op haar huis ten gunste van ouders, dochter tekortgeschoten is in de nakoming van deze verbintenis en zijn ouders op grond van art. 6:265 BW bevoegd de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden.
3.3.
Dochter concludeert tot afwijzing van de vordering van ouders. Dochter betwist dat de hoofdsom op grond van de overeenkomst ineens opeisbaar is en dat haar inkomen aflossing toelaat. Dochter voert als verweer dat het niet nakomen van haar verbintenis tot het verstrekken van zekerheid de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt.
in reconventie
3.4.
Dochter vordert:
  • i) primair voor recht te verklaren dat partijen zijn overeengekomen dat ouders maandelijks aan dochter € 220 verschuldigd zijn;
  • ii) subsidiair, indien de primaire vordering wordt afgewezen, het rentepercentage van de lening te verlagen tot 3,2%.
3.5.
Aan haar vordering legt dochter het volgende ten grondslag. Als onderdeel van de afspraken die zijn neergelegd in de overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat ouders dochter gedurende de looptijd van de lening maandelijks € 220 zouden schenken, zodat ouders per saldo een rendement zouden maken niet van 8%, maar van 3,2%.
3.6.
Ouders concluderen tot afwijzing van de vordering van dochter. Ouders betwisten dat er op hen een verbintenis rust om maandelijks een bedrag van € 220 aan dochter te (blijven) betalen. Indien dat wel het geval zou zijn, mogen ouders de nakoming van die verbintenis op grond van art. 6:52 BW opschorten, omdat dochter in verzuim is ten aanzien van haar verbintenis om de resterende hoofdsom van € 50.000 ineens af te lossen en ten behoeve van ouders een recht van hypotheek te vestigen op haar huis. Er is geen grondslag om het overeengekomen rentepercentage van 8% te verlagen naar 3,2%.

4.De beoordeling

in conventie
Opeisbaarheid
4.1.
Partijen hebben een overeenkomst van geldlening gesloten. Niet in geschil is dat ouders en dochter bij het aangaan van de overeenkomst hebben beoogd dat dochter het geleende bedrag aan ouders zou terugbetalen. Partijen twisten of het restantbedrag van
€ 50.000 ineens opeisbaar is. Vastgesteld wordt dat de tekst van de overeenkomst hier geen onderbouwing voor biedt. Uit de tekst van de overeenkomst volgt niet dat het (restant)bedrag ineens kan worden opgeëist, maar dat dochter in termijnen zal aflossen zodra haar inkomen dat toelaat. Sub c van de overeenkomst bepaalt ter zake:
“Aflossing van de hoofdsom worden in onderling overleg tussen ouders en [gedaagde] vastgesteld. Daarbij is de afspraak gemaakt dat zodra het inkomen van [gedaagde] dat toelaat met de aflossing zal worden gestart.”Ouders hebben geen feiten gesteld die een andere uitleg van de overeenkomst onderbouwen.
Ontbinding
4.2.
Dan resteert de vraag of het restantbedrag geheel opeisbaar is als gevolg van een nog uit te spreken ontbinding. Op grond van art. 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.3.
Vast staat dat dochter tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende verbintenis op grond van sub B van de overeenkomst om op eerste verzoek van ouders een hypotheek te verlenen op haar woning. Dochter voert echter het verweer dat deze tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Zij legt daaraan de onweersproken stelling ten grondslag dat ouders als gevolg van het feit dat zij ten gunste van ouders (nog) geen recht van hypotheek heeft gevestigd op haar huis geen nadeel hebben gehad, omdat (i) het huis een lagere waarde vertegenwoordigt dan het eerste recht van hypotheek dat zij heeft gevestigd ten gunste van Rabobank, zodat bij een eventuele uitwinning op dit moment geen middelen zullen resteren waarop ouders zich zouden kunnen verhalen, (ii) het nog steeds mogelijk is om een hypotheek te vestigen ten behoeve van ouders en (iii) zij daartoe alsnog bereid is. Hiertegenover staat dat dochter bij een ontbinding ter uitvoering van de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenis de gehele resterende hoofdsom ineens aan ouders zal moeten terugbetalen, terwijl zij gemotiveerd heeft gesteld dat zij daartoe niet in staat is. In deze omstandigheden is de tekortkoming in de nakoming te weinig ernstig van betekenis om de ontbinding en haar gevolgen te rechtvaardigen.
4.4.
Nu niet is komen vast te staan dat de resterende hoofdsom van € 50.000 direct opeisbaar is op grond van de overeenkomst dan wel een ontbinding van de overeenkomst, zullen de primaire en subsidiaire vorderingen van ouders worden afgewezen.
Tijdstip van terugbetaling
4.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat de lening moet worden terugbetaald. Nu partijen onduidelijkheid hebben laten bestaan of in een concreet geval dochter in staat moet worden geacht om de lening terug te betalen en, zo ja, op welke wijze en op welke termijn dat zou moeten gebeuren, zal de rechtbank de tijd van terugbetaling bepalen. Aangezien de tussen partijen gesloten overeenkomst tot geldlening is gesloten vóór 1 januari 2017 is de rechtbank daartoe ingevolge art. 200 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek bevoegd op grond van art. 7A:1798 BW. In dit verband zijn de volgende omstandigheden van belang:
  • dochter is in november 2016 ontslagen bij Rabobank;
  • dochter werkt thans op projectbasis voor Rabobank en verdient circa € 3.000 tot € 3.500 per maand,
  • haar huidige project zou eind april 2018 eindigen waarna het onzeker is of zij daarna nog op de lening kan aflossen;
  • dochter is in de periode tussen betekening van de dagvaarding op 26 september 2017 en de comparitie op 20 februari 2018 in staat geweest om € 5.100 op de hoofdsom af te lossen;
  • dochter heeft niet schriftelijk onderbouwd wat haar inkomsten en lasten zijn en wat zij kan missen;
  • het geld dat ouders hebben geleend aan dochter is bestemd voor hun pensioen en zij hebben inmiddels de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt; en
  • ouders hebben besloten hun huwelijk te ontbinden en hebben het geld nu nodig voor vervangende woonruimte voor [eiser 2] .
4.6.
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om dochter te veroordelen om de resterende hoofdsom van € 50.000 gespreid terug te betalen in maandelijkse termijnen van € 500, de eerste termijn te voldoen voor
1 juni 2018 en de volgende termijnen steeds voor de eerste kalenderdag van de volgende maand. Indien dochter in gebreke blijft met de tijdige voldoening van een termijn, wordt de gehele dan nog uitstaande hoofdsom direct opeisbaar zonder dat ingebrekestelling is vereist. Aangezien de voornoemde betalingsregeling leidt tot volledige aflossing van de resterende hoofdsom zal de rechtbank bepalen dat deze per de datum van dit vonnis in de plaats treedt van sub c en sub d van de overeenkomst. De in sub b van de overeenkomst overeengekomen rente van 8% zal zoals gevorderd worden toegewezen.
Hypotheek
4.7.
Nu vast staat dat dochter op grond van sub B van de overeenkomst gehouden is om op eerste verzoek van ouders een recht van hypotheek te verstrekken op haar huis, zal zij worden bevolen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een afspraak te maken met een notaris die zij moet nakomen en vervolgens datgene te doen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om ten gunste van ouders een recht van hypotheek te vestigen op het huis dat dochter in eigendom heeft. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 50 per dag dat dochter in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000.
in reconventie
Schenking
4.8.
Dochter heeft gesteld dat bij de lening tevens is overeengekomen dat ouders maandelijks een bedrag aan haar zouden schenken van € 220. Dat ouders deze verbintenis zijn nagekomen vanaf de datum van ondertekening van de overeenkomst tot en met augustus 2017, is niet in geschil. Ouders betwisten evenwel dat deze afspraak onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, zodat het hen vrijstaat om maandelijks eenzijdig te heroverwegen of zij daarmee zullen doorgaan.
4.9.
Hoewel de schenking van € 220 niet is opgenomen in de schriftelijke overeenkomst, hebben ouders (ter zitting) verklaard dat de bedoeling van de maandelijkse schenking is dat de lening die zij op grond van de overeenkomst aan dochter hebben verstrekt, voor dochter kosteloos zou zijn. De maandelijkse schenking van € 220 is tot stand gekomen op grond van de vooronderstelling (i) dat dochter bij een in de overeenkomst overeengekomen rente van 8% per jaar op basis van een hoofdsom van € 55.100 maandelijks € 367 aan rente verschuldigd zou zijn aan ouders, (ii) dat dochter 40% van dat bedrag zou kunnen terugkrijgen van de Belastingdienst en (iii) dat dochter de resterende 60% zou terugkrijgen van ouders, hetgeen (afgerond) neerkomt op € 220 per maand.
4.10.
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat ouders en dochter zijn overeengekomen dat ouders 60% van de onder de overeenkomst maandelijks door dochter aan ouders verschuldigde rentekosten aan dochter zullen schenken. Derhalve zal de rechtbank voor recht verklaren dat ouders en dochter zijn overeengekomen dat ouders maandelijks 60% van de op dat moment door dochter aan ouders verschuldigde rente dienen te betalen aan dochter, totdat de geleende hoofdsom volledig zal zijn afgelost.
In conventie en reconventie
4.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt dochter om aan ouders te betalen de resterende hoofdsom van € 50.000 in opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 500, de eerste termijn te voldoen voor 1 juni 2018 en de volgende termijnen steeds voor de eerste kalenderdag van de volgende maand, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
bepaalt dat indien dochter in gebreke blijft met de tijdige voldoening van een in 5.1. hierboven bedoelde termijn, de gehele dan nog uitstaande hoofdsom direct opeisbaar is, zonder dat ingebrekestelling is vereist,
5.3.
bepaalt dat de veroordeling onder 5.1. hierboven per de datum van het te dezen te wijzen vonnis in de plaats zal treden van sub c en sub d van de overeenkomst,
5.4.
beveelt dochter om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een afspraak te maken met een notaris die zij moet nakomen en vervolgens datgene te doen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om ten gunste van ouders een recht van hypotheek te vestigen op het huis dat dochter in eigendom heeft,
5.5.
bepaalt dat dochter een dwangsom van € 50 verbeurt voor iedere dag dat zij in strijd handelt met de veroordeling onder 5.4, zulks met een maximum van € 50.000,
in reconventie
5.6.
verklaart voor recht dat ouders en dochter zijn overeengekomen dat ouders maandelijks 60% van de op dat moment door dochter aan ouders verschuldigde rente dienen te betalen aan dochter, totdat de geleende hoofdsom volledig zal zijn afgelost,
in conventie en reconventie
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
2457/3015