Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 september 2017 met producties
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met productie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte houdende wijziging eis tevens overleggen producties met producties
- het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2018
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
- i) primair dat dochter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zal worden veroordeeld tot onmiddellijke (terug)betaling van een bedrag van € 50.000 aan ouders op grond van de oereenkomst, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de datum van algehele voldoening;
- ii) subsidiair dat de rechtbank per de datum van het vonnis de (gedeeltelijke) ontbinding zal uitspreken, waarbij dochter uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot onmiddellijke terugbetaling van een bedrag van € 50.000 aan ouders, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de datum van algehele voldoening, waarbij ouders niet gehouden zijn tot het ongedaan maken van in het verleden door dochter verrichte renteprestaties en evenmin tot het ongedaan maken van andere gedane betalingen;
- iii) meer subsidiair dat dochter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 50.000 aan ouders tegen een datum zoals door de rechtbank in goede justitie wordt bepaald, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de datum van algehele voldoening en dat dochter, indien het restant van de lening niet ineens dient te worden terugbetaald maar in termijnen dan wel op termijn, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot het verstrekken van een recht van hypotheek als bedoeld in sub B van de overeenkomst, uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250 voor iedere dag dat dochter in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- iv) primair, subsidiair en meer subsidiair dat dochter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan ouders van het bedrag van
- i) primair voor recht te verklaren dat partijen zijn overeengekomen dat ouders maandelijks aan dochter € 220 verschuldigd zijn;
- ii) subsidiair, indien de primaire vordering wordt afgewezen, het rentepercentage van de lening te verlagen tot 3,2%.
4.De beoordeling
€ 50.000 ineens opeisbaar is. Vastgesteld wordt dat de tekst van de overeenkomst hier geen onderbouwing voor biedt. Uit de tekst van de overeenkomst volgt niet dat het (restant)bedrag ineens kan worden opgeëist, maar dat dochter in termijnen zal aflossen zodra haar inkomen dat toelaat. Sub c van de overeenkomst bepaalt ter zake:
“Aflossing van de hoofdsom worden in onderling overleg tussen ouders en [gedaagde] vastgesteld. Daarbij is de afspraak gemaakt dat zodra het inkomen van [gedaagde] dat toelaat met de aflossing zal worden gestart.”Ouders hebben geen feiten gesteld die een andere uitleg van de overeenkomst onderbouwen.
- dochter is in november 2016 ontslagen bij Rabobank;
- dochter werkt thans op projectbasis voor Rabobank en verdient circa € 3.000 tot € 3.500 per maand,
- haar huidige project zou eind april 2018 eindigen waarna het onzeker is of zij daarna nog op de lening kan aflossen;
- dochter is in de periode tussen betekening van de dagvaarding op 26 september 2017 en de comparitie op 20 februari 2018 in staat geweest om € 5.100 op de hoofdsom af te lossen;
- dochter heeft niet schriftelijk onderbouwd wat haar inkomsten en lasten zijn en wat zij kan missen;
- het geld dat ouders hebben geleend aan dochter is bestemd voor hun pensioen en zij hebben inmiddels de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt; en
- ouders hebben besloten hun huwelijk te ontbinden en hebben het geld nu nodig voor vervangende woonruimte voor [eiser 2] .
1 juni 2018 en de volgende termijnen steeds voor de eerste kalenderdag van de volgende maand. Indien dochter in gebreke blijft met de tijdige voldoening van een termijn, wordt de gehele dan nog uitstaande hoofdsom direct opeisbaar zonder dat ingebrekestelling is vereist. Aangezien de voornoemde betalingsregeling leidt tot volledige aflossing van de resterende hoofdsom zal de rechtbank bepalen dat deze per de datum van dit vonnis in de plaats treedt van sub c en sub d van de overeenkomst. De in sub b van de overeenkomst overeengekomen rente van 8% zal zoals gevorderd worden toegewezen.