ECLI:NL:RBROT:2018:3846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
C/10/538476 / HA ZA 17-1056
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van voetpad en vordering tot incasso van dwangsommen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de erfdienstbaarheid van een voetpad centraal. De eisers, eigenaren van een perceel, vorderden de incasso van dwangsommen die aan de gedaagde waren opgelegd wegens het niet naleven van een eerdere rechterlijke uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de verjaring van de dwangsommen niet was ingetreden, omdat de termijn was gestuit en later de executie was geschorst. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de verbeurdverklaring van de dwangsommen moet plaatsvinden in de context van de oorspronkelijke veroordeling en het doel daarvan. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet had belet dat de eisers gebruik konden maken van de erfdienstbaarheid, en dat de dwangsommen niet waren verbeurd. De eisers hadden onvoldoende aangetoond dat het voetpad niet begaanbaar was, en de rechtbank wees de vorderingen van de eisers af, met uitzondering van de vordering tot herstel van de deur tussen de tuinen, die werd toegewezen. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/538476 / HA ZA 17-1056
Vonnis van 16 mei 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R. Zantman te Krimpen aan den IJssel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2017, met producties
  • de conclusie van antwoord
  • de oproepingsbrief van 14 februari 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 maart 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] woont in de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . [eisers] is daarvan eigenaar.
2.2.
In november 2012 is het naastgelegen huis aan de [adres] verkocht aan [gedaagde] .
2.3.
Het perceel van [gedaagde] is ten gunste van het perceel van [eisers] belast met een erfdienstbaarheid van voetpad, inhoudende dat het [eisers] is toegestaan (als opvolgend eigenaar) te voet daar over te gaan, al dan niet met een kruiwagen, kinderwagen, rijwiel, snorfiets of een bromfiets of een tweewielige motorfiets (met uitgeschakelde motor) aan de hand en met een aangelijnd huisdier. Volgens de leveringsakte is de eigenaar van het dienend erf (nu: [gedaagde] ) bevoegd het voetpad te verleggen, mits het gebruik daarvan door de eigenaar van het heersend erf (nu: [eisers] ) daardoor niet onredelijk wordt bezwaard.
2.4.
Naar aanleiding van tussen partijen gerezen geschillen over de ligging en de wijze van gebruikmaking van dit voetpad zijn diverse gerechtelijke procedures gevoerd.
2.5.
Bij vonnis van 16 juli 2014, zoals gewijzigd bij aanvullend vonnis van 19 november 2014, (hierna tezamen: het dwangsomvonnis) is op verzoek van [eisers] ten laste van [gedaagde] de navolgende veroordeling uitgesproken, voor zover relevant:
“- gebiedt [gedaagde] de toegang van het perceel van [eisers] tot het begin van het voetpad te verleggen naar circa 5 meter achter de achtergevel van zijn woning, met dien verstande dat [eisers] niet direct langs de gevel van [gedaagde] mogen lopen om naar de openbare weg te gaan, maar dat via de achterkant van de tuin van [gedaagde] dienen te doen en verbiedt [gedaagde] te verhinderen dat [eisers] gebruik kunnen maken van deze erfdienstbaarheid van voetpad;
- bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van € 100,00 per dag zal verbeuren indien hij niet aan voornoemde veroordeling voldoet met een maximum van € 10.000,--;”.
2.6.
Na deze veroordeling heeft [gedaagde] aangegeven niet direct aan de vordering te kunnen voldoen omdat er twee grote bomen uit de tuin dienen te worden verwijderd. De bomen zijn toen echter niet verwijderd en het pad is om/langs de boom gelegd. Het pad is aangelegd van grof grind met opstaande randen, is ongeveer 1 m/1.20 m breed en heeft een aantal korte bochten.
2.7.
Omdat volgens [eisers] hiermee niet werd voldaan aan het dwangsomvonnis heeft hij ter inning van dwangsommen het dwangsomvonnis laten betekenen aan [gedaagde] op 24 december 2014.
Op 16 maart 2015 is loonbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] .
2.8.
[gedaagde] heeft zich met succes verzet tegen het gelegde loonbeslag. Bij vonnis in kort geding van 20 juni 2015 is het loonbeslag opgeheven, is [eisers] veroordeeld om het eventueel onder het beslag geïncasseerde aan [gedaagde] terug te (laten) storten, is de executie van het dwangsomvonnis geschorst, met een verbod aan [eisers] om het dwangsomvonnis te executeren, totdat in een door [eisers] aanhangig te maken bodemprocedure bij eindvonnis in eerste aanleg is komen vast te staan dat de dwangsommen door [gedaagde] zijn verbeurd.
Dit oordeel is in hoger beroep bekrachtigd bij arrest van 1 november 2016. Het hof overwoog onder meer:
“3.3. (...) De beantwoording van de vraag of een bij rechterlijk bevel veroordeelde behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan dat bevel, met daaraan verbonden een dwangsom, dient plaats te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De tekst van het dictum waarbij de dwangsommen zijn opgelegd is daarbij doorslaggevend. Bij die uitleg dient tevens het doel en de strekking van de veroordeling tot uitgangspunt te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (Vgl. Hoge Raad 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400, NJ 2004, 410).
3.4.
In het onderhavige kort geding dient [eisers] aannemelijk te maken dat sprake is van een overtreding van het dictum. Het dictum van het vonnis luidt, samengevat en voor zover in dit hoger beroep van belang, dat het [gedaagde] is verboden [eisers] te verhinderen gebruik te kunnen maken van de erfdienstbaarheid van voetpad. Het doel van het verbod is dat [eisers] op normale wijze gebruik moet kunnen maken van de ten gunste van hem gevestigde erfdienstbaarheid en dat hij zonder belemmeringen de openbare weg moet kunnen bereiken. [eisers] stelt dat [gedaagde] het dictum heeft overtreden, op grond waarvan hij dwangsommen heeft verbeurd. Meer concreet stelt hij dat [gedaagde] – door de loop (korte bochten dan wel een te smal pad) en de samenstelling (grof grind en opstaande randen) van het pad – [eisers] (feitelijk) verhindert (met zijn scooter of met een motorfiets) gebruik te maken van de erfdienstbaarheid van voetpad om van zijn woning naar de openbare weg te komen en gaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij in eerste aanleg twee processen-verbaal overgelegd van deurwaarder [deurwaarder] van 2 september 2014 en 29 mei 2015. Hiertegenover staat de door [gedaagde] in mei 2015 gemaakte en ter gelegenheid van de zitting in eerste aanleg getoonde (niet in hoger beroep in het geding gebrachte) video-opname, waaruit volgens de voorzieningenrechter blijkt dat een volwassen man een scooter (met een gewicht van 249 kilogram) met eenmaal steken over het voetpad kan rijden zonder noemenswaardige problemen. [eisers] betoogt dat deze overweging van de voorzieningenrechter niet juist is, maar hij verwijst daarvoor slechts naar de reeds in eerste aanleg overgelegde processen-verbaal van de deurwaarder van 2 september 2014 en 29 mei 2015, waarvan de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat aan het proces-verbaal van 2 september 2014 – gelet op de tijdspanne – minder waarde moet worden gehecht dan aan de video-opname van mei 2015, terwijl niet is gebleken dat de deurwaarder op 29 mei 2015 nogmaals met de scooter aan de hand over het pad is gelopen. [eisers] heeft voorts nog betwist dat de scooter van de video-opname 249 kilogram weegt maar hij heeft niet onderbouwd dat de bij de video-opname gebruikte scooter minder weegt dan zijn scooter en dat deze, in tegenstelling tot zijn eigen scooter (met een naar eigen zeggen gewicht van 120 kilogram), door dat gestelde mindere gewicht wel de bochten kan maken. In hoger beroep heeft [eisers] geen nadere stukken overgelegd. Het hof is van oordeel dat daarmee onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] [eisers] verhindert gebruik te maken van de erfdienstbaarheid van voetpad en aldus dwangsommen heeft verbeurd. (...)”
2.9.
Mediation gedurende het hoger beroep heeft niet tot een oplossing geleid, maar wel is de loop van het voetpad na de mediation gewijzigd. Inmiddels loopt het pad nu dwars door de tuin van [gedaagde] op circa 5 meter van zijn achtergevel.
2.10.
Op 1 april 2016 is door de advocaat van [eisers] aan [gedaagde] aangegeven dat bij het vellen van de bomen een schoor van het hek is afgebroken.

3.De vordering

3.1.
[eiser sub 1] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • voor recht verklaart dat [gedaagde] dwangsommen heeft verbeurd, tot een maximum van € 10.000,
  • [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 363 zijnde de schade veroorzaakt door [gedaagde] , alsmede [gedaagde] veroordeelt de (schoor van de) deur tussen de tuinen van [eisers] en [gedaagde] te herstellen,
  • bepaalt dat het maximum van de dwangsommen als bepaald bij vonnis van 16 juli 2014 en aangevuld bij vonnis van 19 november 2014, wordt verhoogd tot een bedrag van € 50.000,
  • [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de advocaat, alsmede in de kosten van de procedure in kort geding, alsmede in de kosten van het hoger beroep van de procedure in kort geding.
3.2.
[eisers] legt het volgende aan de vordering ten grondslag:
  • dat het pad en de samenstelling ervan verhinderen dat [eisers] gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid van voetpad. Het voetpad is niet begaanbaar als omschreven in de erfdienstbaarheid,
  • dat [gedaagde] door het vellen van de bomen in zijn tuin schade heeft veroorzaakt en dat die bomen bij het vallen de schuren van [eisers] hebben geraakt en beschadigd,
  • dat het maximum van de dwangsom(men) is bereikt en [eisers] nog steeds niet ongehinderd doorgang door de tuin van [gedaagde] heeft.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , althans tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
[gedaagde] voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan:
  • dat [eisers] gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de notariële akte,
  • dat [gedaagde] geen dwangsommen heeft verbeurd tot een bedrag van € 10.000 en zo dit al het geval zou zijn geweest de dwangsomvordering is verjaard,
  • dat de door [eisers] gestelde schade niet door [gedaagde] is veroorzaakt.

5.De beoordeling

5.1.
[eisers] vordert ten eerste een verklaring voor recht dat [gedaagde] ingevolge het dwangsomvonnis dwangsommen heeft gebeurd tot het maximumbedrag van € 10.000.
[eisers] stelt primair dat hij sedert 24 december 2014 geen gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid van voetpad, althans dit gebruik door de loop (veel korte bochten en te smal) en de samenstelling (grof grind en opstaande randen) van het voetpad wordt verhinderd. [eisers] betoogt dat het zeer moeizaam is om over het aldus aangelegde pad te gaan met objecten of voertuigen - in het bijzonder een vuilcontainer of een scooter - en dat dit onmogelijk is met een motorfiets.
Subsidiair betoogt [eisers] dat het pad, zoals dat op of omstreeks 18 maart 2016 is verlegd, niet begaanbaar is met een scooter of een motorfiets.
Meer subsidiair betoogt [eisers] dat de deur tussen de tuinen van [eisers] en [gedaagde] zeer moeizaam - slechts met veel krachtsinspanning - open gaat nadat een gevelde boom uit de tuin van [gedaagde] de (schoor van deze) deur heeft beschadigd, terwijl het sedert april althans juni 2017 tot eind september 2017 door begroeiing in de tuin van [gedaagde] onmogelijk was om het voetpad te gebruiken, terwijl het pad na 30 september 2017 nog steeds slecht begaanbaar is.
5.2.
[gedaagde] betwist dat dwangsommen zijn verbeurd en betoogt dat het pad (inmiddels) midden door de tuin loopt en probleemloos te gebruiken valt. [gedaagde] beroept zich voor het geval dat toch dwangsommen zouden zijn verbeurd op verjaring. Volgens [gedaagde] heeft geen stuitingshandeling plaatsgevonden.
5.3.
De rechtbank verwerpt het beroep van [gedaagde] op verjaring.
Het dwangsomvonnis inclusief aanvulling is gewezen op 19 november 2014. Betekening van deze uitspraak heeft plaatsgevonden op 24 december 2014. Op 16 maart 2015 is loonbeslag gelegd. Deze beslaglegging stuit de verjaring met zes maanden. Door deze stuitingshandling liep de verjaringstermijn vanaf dat ogenblik tot 16 september 2015. Op 20 juni 2015 is de executie door de voorzieningenrechter geschorst. Daarmee deed zich de situatie voor bedoeld in artikel 611g Rv: er was een wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsomveroordeling. Dit betekent dat de verjaring werd geschorst totdat in de bodemprocedure is beslist zoals door de voorzieningenrechter in haar vonnis bepaald (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1259). Er is dus geen sprake van verjaring.
5.4.
Nu het verjaringsverweer niet slaagt, moet de rechtbank beoordelen of dwangsommen zijn verbeurd, zoals [eisers] stelt maar [gedaagde] betwist.
5.5.
Uit de door [eisers] overgelegde stukken wordt duidelijk dat de advocaat van [gedaagde] kort na het opleggen van de dwangsom contact heeft opgenomen over het in de weg staan van bepaalde bomen en over een alternatief voorstel, en dat [gedaagde] vervolgens een voetpad om de bomen heen heeft aangelegd.
Niet in geschil is dat dit voetpad ca 1.00/1.20 m breed is, is bedekt met grind, opstaande randen heeft en dat het korte bochten bevat. Naar de rechtbank begrijpt was dit de situatie ten tijde van en geruime tijd na de betekening het dwangsomvonnis op 24 december 2014.
[eisers] klaagt dat de geringe breedte, bochtigheid, bodembedekking en opstaande randen van dit voetpad maken dat [eisers] wordt verhinderd gebruik te maken van de erfdienstbaarheid van voetpad, vooral wanneer een scooter of motorfiets aan de hand wordt meegevoerd.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat de motorfiets niet thuishoort in het geschil over de dwangsommen. De vraag of dwangsommen zijn verbeurd moet worden beantwoord in de context waarin die dwangsommen zijn opgelegd, en welk belang deze dwangsommen moesten dienen (zie r.o. 3.3 van het arrest van het hof, aangehaald in 2.8 hierboven). Het dwangsomvonnis vermeldt uitsluitend het door [eisers] aan de hand meevoeren van een scooter. Uit de overgelegde stukken wordt niet duidelijk dat het opleggen van dwangsommen mede is ingegeven om te bewerkstelligen dat [eisers] (ook) zijn motorfiets kon meevoeren over het voetpad.
Daarin brengt geen verandering dat in de executiegeschillen voor de voorzieningenrechter en het gerechtshof wel de motorfiets ter sprake is geweest, en ook niet dat [eisers] op grond van de erfdienstbaarheid wel recht heeft op een voetpad waarover hij een motorfiets aan de hand kan meevoeren.
De klachten van [eisers] over het niet kunnen meevoeren van de motorfiets kunnen dus geen reden zijn om in dit vonnis vast te stellen dat [gedaagde] dwangsommen heeft verbeurd. Hetzelfde geldt voor de vuilcontainers en wat dies meer zij.
5.7.
Dat het in 2014 aangelegde voetpad zonder voertuig aan de hand onvoldoende doorgankelijk is, is niet gemotiveerd gesteld noch gebleken. De klachten over de begroeiing van het pad gaan, naar de rechtbank uit het overgelegde beeldmateriaal en de uitlatingen ter zitting begrijpt, niet over het achterlangs aangelegde grindpad maar op het (later) (weer) dwars door de tuin aangelegde tegelpad.
5.8.
[eisers] onderbouwt zijn standpunt ten aanzien van de scooter met een aantal foto’s, een videofilm en twee processen-verbaal van constatering van toegevoegd kandidaat-deurwaarder [deurwaarder] van 2 september 2014 en 29 mei 2015. Hieruit blijkt, betoogt [eisers] , dat het zeer moeizaam is om over het pad te gaan met een scooter.
Het beeldmateriaal dat [eisers] heeft overgelegd toont aan dat het mogelijk, maar niet gemakkelijk, is om met scooter aan de hand over het voetpad de openbare weg te bereiken. Daarvoor is een of meerdere keren steken in de bocht noodzakelijk. Op de overgelegde filmbeelden van medio 2015 is ook een enigszins moeizaam duwen van de scooter over het grind te zien. De deurwaarder komt in wezen tot dezelfde conclusie in zijn proces-verbaal van constatering van 2 september 2014: “
Na een aantal malen heen en weer steken kan de bocht gemaakt worden. De gang door het grind met het voertuig aan de hand is echter zeer moeizaam.”. Door de voorzieningenrechter is in kort geding reeds overwogen dat het grind sindsdien iets zal zijn ingelopen, en ook de rechtbank gaat daarvan uit.
Per saldo kan niet worden gezegd dat [eisers] absoluut is verhinderd om van zijn erfdienstbaarheid gebruik te maken. Hij kan er gebruik van maken (kon er destijds gebruik van maken), maar dit is (was toen) niet eenvoudig.
Zoals reeds door het hof is overwogen (r.o. 3.4 van het arrest, zie onder 2.8 hierboven), gaat het er echter ook om dat [eisers]
op normale wijzegebruik moet kunnen maken van de erfdienstbaarheid van voetpad. Indien [gedaagde] dat normale gebruik heeft verhinderd, kunnen dwangsommen zijn verbeurd.
5.9.
De rechtbank ziet per saldo onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [eisers] geen normaal gebruik van zijn recht kon maken.
[eisers] mocht redelijkerwijs niet van [gedaagde] als dienend erf verwachten dat er een voor [eisers] optimaal pad door de tuin zou worden aangelegd. Gelet op de belasting die het voetpad in zijn tuin voor [gedaagde] meebrengt, moet [eisers] er begrip voor hebben dat [gedaagde] een pad aanlegt dat hem zo min mogelijk belast, zowel wat betreft zijn privacy als de plaats waar het pad in de tuin ligt, indien daarvan maar normaal gebruik kan worden gemaakt. Dat een scooter niet in vloeiende bewegingen over een glad wegdek kan worden meegevoerd betekent niet dat normaal gebruik is verhinderd.
De keuze van [gedaagde] voor een vrij smal pad met opstaande randen en grind als bodembedekking acht de rechtbank echter geen blijk geven van een bereidwillige en constructieve opstelling. Daar tegenover staat dat er ook een zekere onwil bij [eisers] zichtbaar is. Zo is eigenlijk niet gebleken van serieuze pogingen om het door [gedaagde] op last van de rechter aangelegde voetpad te gaan gebruiken. [eisers] heeft op de kortgeding zitting verklaard dat hij zich niet wilde vernederen door te proberen het pad met de scooter te gebruiken. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat [eisers] zich heeft vastgebeten in het conflict en zijn standpunt op sommige momenten met iets te veel vuur heeft benadrukt. Waar [eisers] zich niet van zijn beste kant heeft laten zien, valt te begrijpen dat ook [gedaagde] zich niet heeft uitgesloofd om voor [eisers] meer dan het minimum te doen.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] na het vonnis in overleg heeft willen treden over een alternatief pad, vervolgens een pad heeft aangelegd dat [eisers] niet serieus in gebruik heeft genomen, na mediation een voetpad heeft aangelegd dat voor hem belastender en voor [eisers] eenvoudiger in het gebruik is, en ook ter zitting voorstellen heeft gedaan voor een oplossing waarop [eisers] steeds met nieuwe verwijten reageerde. Onder deze omstandigheden trekt de rechtbank de conclusie dat het niet zozeer de loop en de inrichting van het voetpad, of meer in het algemeen [gedaagde] , maar [eisers] zelf is geweest die een normaal gebruik van de erfdienstbaarheid verhinderde.
Dit leidt ertoe dat op grond van het primaire standpunt van [eisers] niet kan worden aangenomen dat dwangsommen zijn verbeurd.
5.10.
Subsidiair stelt [eisers] dat het in maart 2016 verlegde voetpad evenmin begaanbaar is met een scooter of een motorfiets. De klacht over de motorfiets is voor de verbeurte van de dwangsom niet relevant om de in r.o. 5.6 weergegeven redenen.
Ter zitting heeft [eisers] verklaard dat het huidige pad naar zijn mening goed is, maar dat [gedaagde] het goed begaanbaar dient te maken. Andere klachten over dit pad heeft hij in dit verband niet naar voren gebracht. [gedaagde] heeft onbetwist verklaard dat hij het pad in maart 2016 heeft betegeld en daar een hobbel uit heeft gehaald, zodat niet valt in te zien om welke redenen anders dan door begroeiing dit pad niet begaanbaar zou zijn.
In reactie op de klacht dat het pad is begroeid met onkruid en daarom niet begaanbaar, heeft [gedaagde] ter zitting gezegd dat het weliswaar is overgroeid maar dat regelmatig belopen ervan het pad goed begaanbaar zou hebben gehouden. Dit heeft [eisers] op zichzelf niet betwist. Daarbij komt dat [gedaagde] onweersproken heeft verklaard dat hij feitelijk niet in de woning woont. Onder deze omstandigheden zou het begrijpelijk zijn geweest dat [eisers] , om van het pad goed gebruik te kunnen maken, eventueel hinderlijk uit het pad opgroeiend onkruid eruit zou hebben getrokken. In combinatie met het regelmatig belopen zou dat een goed begaanbaar pad hebben moeten opgeleverd. Ook deze klacht leidt derhalve niet tot het oordeel dat dwangsommen zijn verbeurd.
5.11.
Ook het meer subsidiaire standpunt dat de deur tussen de tuinen na beschadiging daarvan moeizaam opengaat slaagt niet. De dwangsomveroordeling heeft niet specifiek betrekking op de deur tussen de tuinen van [eisers] en [gedaagde] . Ook indien een gevelde boom uit de tuin van [gedaagde] de (schoor van deze) deur heeft beschadigd, waarna deze slechts met veel krachtsinspanning opengaat, valt zonder bijzondere bijkomende omstandigheden niet in te zien dat dit moet worden beschouwd als het door [gedaagde] verhinderen van de uitoefening door [eisers] van zijn recht van voetpad.
De eveneens meer subsidiair naar voren gebrachte klacht over begroeiing faalt om de in r.o. 5.10 genoemde redenen.
5.12.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] dwangsommen heeft verbeurd zal worden afgewezen, nu geen van de daarvoor aangevoerde gronden de vordering kan dragen.
5.13.
[eisers] vordert ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eisers] € 363 te betalen, voor het herstel van het dak van de schuur, en tot herstel van de (schoor van de) deur tussen de tuinen van [eisers] en [gedaagde] .
[gedaagde] heeft ter zitting toegegeven dat het dak van de schuur van [eisers] is beschadigd doordat hij bomen heeft gekapt. Hij beroept zich echter op verrekening met zijn vordering op [eisers] wegens eerdere proceskostenveroordelingen. Dit beroep op verrekening is vervolgens niet bestreden, zodat daarmee de vordering van [eisers] groot € 363 is voldaan door middel van verrekening. Voor toewijzing van de vordering is om die reden geen ruimte meer.
De vordering tot herstel van de (schoor van de) deur tussen de tuinen van [eisers] en [gedaagde] zal als onbestreden worden toegewezen.
5.14.
[eisers] vordert verder dat het maximum van de dwangsommen als bepaald bij vonnis van 16 juli 2014 en aangevuld bij vonnis van 19 november 2014, wordt verhoogd tot een bedrag van € 50.000. Deze vordering zal worden afgewezen, reeds omdat voor verhoging geen aanleiding of noodzaak bestaat nu er nog geen dwangsommen zijn verbeurd.
5.15.
[eisers] vordert ten slotte dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure en in de kosten van de procedure in kort geding, alsmede in de kosten van het hoger beroep van de procedure in kort geding.
Gelet op de hierboven gegeven oordelen bestaat voor een dergelijke veroordeling geen aanleiding.
5.16.
[eisers] zal als in de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . Deze kosten worden begroot op € 883 voor griffierecht en € 922 voor salaris advocaat (twee punten à € 461), dus in totaal € 1.805.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het herstel van de (schoor van de) deur tussen de tuinen van [eisers] en [gedaagde] ,
6.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.805,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018.
1885/3047