ECLI:NL:RBROT:2018:393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
C/10/531222 / HA ZA 17-699
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van proceskostenzekerheid door een buiten Nederland woonachtige eiser

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om een incident tot het stellen van proceskostenzekerheid door de buiten Nederland woonachtige eiser, Interchem PTE LTD, in de hoofdzaak tegen Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. De eiser, Interchem, had een vordering ingesteld tegen Odfjell voor een bedrag van USD 3.964.940,- en € 421.268,-, verhoogd met wettelijke rente. Odfjell, als gedaagde in de hoofdzaak, vorderde in het incident dat Interchem in de proceskosten van het incident werd veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat Interchem in beginsel verplicht was om proceskostenzekerheid te stellen, maar aangezien deze zekerheid inmiddels was gesteld, ging het enkel nog om de proceskosten van het incident. De rechtbank besloot dat de proceskosten moesten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 januari 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/531222 / HA ZA 17-699
Vonnis in incident van 10 januari 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
INTERCHEM PTE LTD,
gevestigd te Singapore,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.W. Mulder te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ODFJELL TERMINALS (ROTTERDAM) B.V.,
gevestigd te Rotterdam-Botlek,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. N. de Boer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Interchem en Odfjell genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2017, met producties;
  • de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid voor de betaling van de proceskosten ex art. 224 Rv van 27 september 2017;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 11 oktober 2017, met één productie;
  • de akte in het incident met bijlage 1 van 25 oktober 2017;
  • de antwoordakte in het incident van 15 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Interchem dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Odfjell tegen kwijting veroordeeld tot betaling aan Interchem van de sommen van USD 3.964.940,- en € 421.268,-, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2016, althans vanaf deze dagvaarding, verhoogd met de kosten van het geding.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Odfjell vordert na vermindering van eis dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, voordat verder wordt geprocedeerd in de hoofdzaak, Interchem veroordeelt in de proceskosten van het incident.
3.2.
Interchem voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen met veroordeling van Odfjell in de proceskosten van dit incident bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.3.
Op de argumenten van Interchem zal, voor zover zij daarvoor van belang zijn, worden ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren ingesteld.
4.2.
Interchem heeft geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, zodat het uitgangspunt is dat zij zekerheid moet stellen voor de proceskosten en de schadevergoedingen tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden; zie artikel 224 lid 1 Rv.
Doet zich echter één of meer van de vier gevallen genoemd in artikel 224 lid 2 onder a t/m d Rv voor, dan behoeft deze zekerheid niettemin niet te worden gesteld.
De onder a van artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzondering is niet van toepassing, aangezien er geen verdrag met Singapore is gesloten inzake de vrijstelling van proceskostenzekerheid.
Evenmin is de onder b genoemde uitzondering toepasselijk, aangezien er evenmin een verdrag met Singapore is gesloten op grond waarvan een proceskostenveroordeling in een Nederlandse civiele uitspraak ten uitvoer gelegd kan worden in Singapore.
Verder is gesteld noch gebleken dat de overige twee uitzonderingsgevallen onder artikel 224 lid 2 sub c en d Rv van toepassing zijn.
4.3.
Interchem is dus in beginsel gehouden tot het stellen van proceskostenzekerheid.
4.4.
Nu inmiddels zekerheid is gesteld, zijn nog slechts de proceskosten in dit incident aan de orde.
Het is Interchem geweest die deze hoofdzaak heeft aangespannen. In artikel 224 Rv ligt geen verplichting besloten van de gedaagde in de hoofdzaak om, alvorens de vordering op grond van artikel 224 Rv in te stellen, bij haar wederpartij te verifiëren of deze buiten rechte bereid is tot het stellen van proceskostenzekerheid. Interchem kan dan ook niet gevolgd worden in haar verwijt aan Odfjell dat Odfjell met haar incidentele eis Interchem rauwelijks heeft “overvallen”, in ieder geval omdat ten tijde van het instellen van de incidentele vordering van Odfjell, op 27 september 2017, Interchem Odfjell nog geen aanbod had gedaan tot het stellen van proceskostenzekerheid.
4.5.
Hier staat echter het volgende tegenover. Het is de rechtbank genoegzaam gebleken dat Interchem ook zonder het instellen door Odfjell van haar incidentele vordering desgevraagd overgegaan zou zijn tot het stellen van de vereiste bankgarantie ten bedrage van € 34.398,50, althans ter hoogte van een niet aanzienlijk lager bedrag.
4.6.
Gelet op dit alles zullen de proceskosten in dit incident worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verstaat dat de vordering tot het stellen van zekerheid is ingetrokken,
5.2.
compenseert de kosten van het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 februari 2018voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
901/3007/1729