Op 1 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, die sinds 25 september 2015 onder deze regeling valt. De bewindvoerder had verzocht om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De bewindvoerder meldde dat er een tekortkoming was in de nakoming van de sollicitatieplicht van 26 maanden en een kleine tekortkoming in de informatieverplichting. Tijdens de zitting op 24 april 2018 zijn de bewindvoerder en de schuldenaar, bijgestaan door twee begeleiders van Maatschappelijk Werk, gehoord. De begeleiders gaven aan dat de schuldenaar intensieve begeleiding nodig had vanwege psychische en lichamelijke problemen, en dat deze problemen de tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling beïnvloedden.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en de verklaringen van de betrokkenen vastgesteld dat de schuldenaar gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank concludeerde dat de tekortkomingen niet volledig aan de schuldenaar konden worden verweten, aangezien deze voortvloeiden uit zijn ziektebeeld. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling niet tussentijds te beëindigen, maar verkortte de termijn van de regeling tot 1 juni 2018. De bewindvoerder werd verzocht om uiterlijk 15 mei 2018 een eindverslag in te dienen, waarna op 23 mei 2018 zou worden beslist of de schuldenaar de schone lei kon worden verleend.
De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en mr. J.L. Lukaart, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor degenen aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, binnen acht dagen na de uitspraak.