In deze civiele procedure tussen Catom B.V. en Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. heeft de rechtbank Rotterdam op 23 mei 2018 uitspraak gedaan over de proceskosten. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een Share Sale and Purchase Agreement, gesloten op 7 juli 2008. Catom vorderde dat Shell haar verplichtingen uit hoofde van artikel 8.2 van de overeenkomst zou nakomen en het depot aan Catom zou aanbieden. Shell heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Catom in de kosten van de procedure. Tijdens de comparitie van partijen heeft Catom haar vordering verminderd tot nihil, waarna de rechtbank enkel nog diende te oordelen over de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gebruikelijk is dat partijen in een dergelijke situatie de zaak laten doorhalen, met vergoeding van de proceskosten conform het liquidatietarief. Shell wenste echter dat de zaak definitief werd afgedaan met een vonnis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de proceskosten aan de zijde van Catom moeten worden begroot op het griffierecht vermeerderd met het salaris advocaat, berekend op basis van één punt conform het tarief voor onbepaalde waarde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een hoger tarief toe te passen, ondanks de stelling van Shell dat de vordering van Catom evident kansloos was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank Catom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Shell tot een bedrag van € 1.161,00, en de overige proceskosten gecompenseerd, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.