ECLI:NL:RBROT:2018:4282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
C/10/543422 / KG ZA 18-85
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staking gebruik handelsnaam in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Maastricht, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Hardinxveld-Giessendam. Eiseres vorderde de staking van het gebruik van de handelsnaam van gedaagde, omdat zij meende dat deze inbreuk maakte op haar handelsnaamrecht. De procedure begon met een dagvaarding op 31 januari 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 februari 2018. Eiseres stelde dat gedaagde een handelsnaam gebruikte die verwarring kon veroorzaken bij het publiek, aangezien beide ondernemingen actief zijn in de staalindustrie en soortgelijke diensten aanbieden.

Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van verwarring, omdat de handelsnamen weinig tot geen onderscheidend vermogen hadden. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel eiseres stelde dat er verwarring kon ontstaan, zij niet voldoende bewijs had geleverd dat er daadwerkelijk sprake was van een overlap in klanten of diensten. De rechter concludeerde dat het spoedeisend belang van eiseres niet was aangetoond en dat de vorderingen daarom moesten worden afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.442,00 werden begroot.

Het vonnis werd uitgesproken op 6 maart 2018 door mr. P. de Bruin, waarbij de rechter de vorderingen van eiseres afwees en de proceskosten aan gedaagde toekende. Dit vonnis is van belang voor de interpretatie van het handelsnaamrecht en de voorwaarden waaronder een kort geding kan worden ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543422 / KG ZA 18-85
Vonnis in kort geding van 6 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
advocaat mr. E.E.V. Sweebe te Heerlen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam, kantoorhoudende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.G.G. de Bruin te Sliedrecht.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2018, met producties 1 tot en met 8;
  • het herstelexploot van 16 februari 2018;
  • de producties 1 tot en met 20 van [naam gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 20 februari 2018;
  • de pleitnota van [naam eiseres] ;
  • de pleitnota van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam eiseres] houdt zich bezig met handelsbemiddeling in brandstoffen, ertsen, metalen (staal) en chemische producten. De vennootschap is opgericht op 2 februari 2012. Sindsdien wordt ook de, bij de Kamer van Koophandel geregistreerde, handelsnaam [naam eiseres] gebruikt. De website van [naam eiseres] is [naam website 1] .
2.2.
[naam gedaagde] houdt zich bezig met metaalbewerking. De vennootschap is opgericht op 7 november 2017. Bij de Kamer van Koophandel staat als handelsnaam geregistreerd [naam gedaagde] . De website van [naam gedaagde] was [naam website 2] . De website van [naam gedaagde] is nu [naam website 3] .
2.3.
[naam eiseres] heeft [naam gedaagde] bij brief van 21 november 2017 het volgende bericht:
Wij hebben vastgesteld dat u gebruik maakt van de (handels)naam “ [handelsnaam 1] ”. Uit de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat u deze naam sinds 7 november 2017 hebt geregistreerd.
Op grond van de Handelsnaamwet (artikel 5) is het verboden een (nieuwe) handelsnaam te gebruiken als die (nieuwe) handelsnaam in geringe mate afwijkt van een reeds bestaande handelsnaam, waardoor verwarring bij het publiek te duchten is. Daarvan is sprake. Sinds 7 februari 2012 gebruiken wij de handelsnaam [handelsnaam 2] voor onze onderneming en staat deze als dusdanig ingeschreven bij de KvK. Daarmee staat vast dat wij een ouder recht hebben op deze handelsnaam. Bovendien wijkt deze (handels)naam in geringe mate af, waardoor verwarring ontstaat, ook gezien de activiteiten die beide ondernemingen ontplooien en de markt waarin zij actief zijn.
Om deze reden verzoeken en voor zover nodig sommeren wij u het gebruik van de handelsnaam [handelsnaam 1] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden en dit binnen zeven dagen na heden schriftelijk en ongeclausuleerd aan ons te bevestigen.
Als u aan deze sommatie geen gehoor geeft, dan stellen u reeds nu voor dat geval in gebreke en zullen wij nadere (rechts)maatregelen treffen. De kosten die hiermee gepaard gaan, komen voor uw rekening en zullen op u verhaald worden.
2.4.
Bij brief van 23 november 2017 heeft [naam gedaagde] [naam eiseres] bericht dat en waarom aan de sommatie geen gehoor zal worden gegeven.
2.5.
Daarop heeft (de advocaat van) [naam eiseres] bij brief van 13 december 2017 uiteengezet waarom [naam eiseres] van mening is dat [naam gedaagde] artikel 5 van de Handelsnaamwet overtreedt en dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt, en haar gesommeerd de bij de brief gevoegde onthoudingsverklaring ondertekend retour te zenden.
2.6.
Bij e-mailbericht van 19 december 2017 heeft [naam gedaagde] [naam eiseres] bericht dat zij in het schrijven van de advocaat van [naam eiseres] geen aanleiding ziet om het door haar ingenomen standpunt te wijzigen/heroverwegen.

3.Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[naam gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis ieder gebruik van de naam “ [handelsnaam 2] ” te staken en gestaakt te houden;
[naam gedaagde] primair te veroordelen om de website [naam website 2] aan haar over te dragen, en tot het verstrekken van opdracht aan haar registrar of andere bevoegde partij om deze overdracht uit te voeren, en [naam gedaagde] subsidiair te veroordelen om dat te doen ten titel van beheer totdat in een bodemprocedure anders zal zijn beslist,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [naam gedaagde] in de (werkelijke) proceskosten, overeenkomstig artikel 1019h Rv, alsook in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiseres] in de (werkelijke) proceskosten.
3.3.
Op de voor de beoordeling van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[naam gedaagde] betwist dat [naam eiseres] – het voor toewijzing van een vordering in kort geding vereiste – spoedeisend belang heeft bij het gevorderde en stelt zich op het standpunt dat de vorderingen daarom voor afwijzing gereed liggen. Volgens [naam gedaagde] vloeit het spoedeisend belang, anders dan [naam eiseres] betoogt, niet voort uit de aard van de zaak.
4.2.
Overwogen wordt dat wanneer gesteld wordt dat een inbreuk wordt gemaakt op het handelsnaamrecht van een onderneming, en dat daardoor schade wordt geleden althans dreigt, dit in beginsel voldoende is om aan te nemen dat die onderneming spoedeisend belang heeft bij een vordering strekkende tot staking daarvan. Het spoedeisend belang volgt dus uit de stellingen van [naam eiseres] . Dat, volgens [naam gedaagde] , meerdere bedrijven een handelsnaam gebruiken waarin de woorden ‘ [woord 1] ’ en ‘ [woord 2] ’ voorkomen die kennelijk niet door [naam eiseres] worden aangesproken, maakt dit oordeel niet anders. Dat staat immers los van het antwoord op de vraag of [naam gedaagde] [naam eiseres] schade toebrengt of dreigt toe te brengen.
4.3.
[naam eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
De handelsnaam van [naam eiseres] wordt door artikel 5 van de Handelsnaamwet beschermd. [naam gedaagde] handelt in strijd met dat artikel. [naam eiseres] kan zich op grond van dat artikel verzetten tegen ieder gebruik van een identieke of sterk met haar handelsnaam overeenstemmende handelsnaam, indien daardoor verwarring kan ontstaan bij het relevante publiek. Daarvan is in dit geval sprake. Het verschil tussen beide handelsnamen is uiterst gering. De combinatie van de woorden ‘ [woord 1] ’ en ‘ [woord 2] ’ is het kenmerkende bestanddeel van beide handelsnamen. Het gaat niet om louter beschrijvende woorden. Dat sprake is van verwarringsgevaar, is ook gebleken. De directeur-grootaandeelhouder van [naam bedrijf] heeft telefonisch contact opgenomen met [naam eiseres] en gevraagd of hij [naam eiseres] kon bezoeken in Dordrecht, waar niet [naam eiseres] , maar [naam gedaagde] kantoor houdt. Hij had [naam eiseres] opgezocht via Google en kwam toen uit bij [naam gedaagde] . Beide ondernemingen bieden gelijksoortige diensten aan in de staalsector. Beide bedrijven hebben klanten in heel Nederland en daarbuiten. Zij bedienen dus hetzelfde gebied. Er is een overlap van klanten en relaties. Het risico op verwarring is daardoor heel groot. Online is ook verwarringsgevaar te duchten. Bij de invoer van de zoekterm ‘ [handelsnaam 2] ’ op Google verschijnen de websites van beide ondernemingen bij de eerste zoekresultaten.
4.4.
Overwogen wordt het volgende.
Op grond van artikel 5 van de Handelsnaamwet is het verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, al door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover als gevolg daarvan, in verband met de aard van de beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.
4.5.
[naam gedaagde] betwist dat zij een inbreuk maakt op het handelsnaamrecht van [naam eiseres] . Zij stelt dat sprake is van een handelsnaam die weinig tot geen onderscheidend vermogen heeft. [naam gedaagde] wijst erop dat er nog acht tot tien ondernemingen met de woorden ‘ [woord 1] ’ en ‘ [woord 2] ’ in hun handelsnaam bij de Kamer van Koophandel zijn ingeschreven, waarvan er bovendien vier zijn opgericht voordat [naam eiseres] werd opgericht. Eén daarvan gebruikt de domeinnaam [domeinnnaam] . [naam eiseres] kan het gebruik van deze beschrijvende woorden in de handelsnaam niet monopoliseren, aldus [naam gedaagde] . [naam gedaagde] stelt dat zij bovendien heeft gezorgd voor onderscheid met andere ondernemingen die de woorden ‘ [woord 1] ’ en ‘ [woord 2] ’ in hun handelsnaam gebruiken door (ook) de afkorting [naam gedaagde] te gebruiken, bijvoorbeeld op haar website, in haar logo en in haar e-mailadressen.
[naam gedaagde] betwist dat verwarring tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] te duchten is. Zij stelt in dit kader dat de persoon bij wie volgens [naam eiseres] verwarring is ontstaan, directeur-grootaandeelhouder (DGA) is van een concurrent van [naam gedaagde] , die al wist van het bestaan van [naam gedaagde] en er belang bij heeft dat [naam gedaagde] schade wordt toegebracht. [naam gedaagde] wijst erop dat de DGA blijkbaar wel het juiste telefoonnummer had ingetoetst. Van enige verwarring kan dus niet worden gesproken.
[naam gedaagde] betwist dat [naam eiseres] en zij gelijksoortige diensten aanbieden in de staalsector, en dat sprake is van een overlap van klanten en relaties. [naam gedaagde] stelt dat zij zich richt op metaalbewerking en dat zij is gespecialiseerd in autogeen snijden, fijn plasmasnijden, plasmasnijden, lasafschuiningen en waterstraalsnijden. Daarnaast ondersteunt zij klanten bij ultrasoon plaatonderzoek, maatvoeringscontrole, het opstellen van meetrapporten en overstempelen van producten en laboratoriumbeproevingen. Zij bedient klanten in onder andere de scheepsbouw, bruggenbouw, offshore, machine- en apparatenbouw, trailerbouw, carrosseriebouw en staalbouw. [naam eiseres] houdt zich daarentegen bezig met handelsbemiddeling in de staalindustrie. Zij begeleidt en coördineert het complete proces van vraag en aanbod. Haar diensten richten zich op het vervoer van staalproducten, de opslag, de IT, douaneservices en (algemene) klantenservice. Dat is een totaal andere tak van sport, aldus [naam gedaagde] .
4.6.
Gelet op de activiteitenomschrijving van beide ondernemingen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en omdat [naam eiseres] haar – door [naam gedaagde] gemotiveerd betwiste – stelling dat sprake is van een overlap van klanten en relaties niet heeft onderbouwd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat [naam eiseres] en [naam gedaagde] dezelfde klanten bedienen. Daarbij komt dat zelfs als wel sprake zou zijn van een overlap van klanten en relaties, dit nog niet hoeft te betekenen dat verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, dient de aard van de ondernemingen immers ook in ogenschouw te worden genomen. Dat [naam gedaagde] niet dezelfde diensten aanbiedt als [naam eiseres] , is niet door [naam eiseres] weersproken. Dat verwarringsgevaar te duchten is, wordt voorshands dan ook niet aannemelijk geacht. Dit brengt mee dat de overige verweren van [naam gedaagde] met betrekking tot de door [naam eiseres] gestelde inbreuk op haar handelsnaamrecht geen bespreking meer behoeven.
4.7.
[naam eiseres] legt voorts aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde] , door het gebruik van de handelsnaam [handelsnaam 1] , onrechtmatig jegens [naam eiseres] handelt in de zin van artikel 6:162 BW. [naam gedaagde] profiteert op onrechtmatige wijze van het bedrijfsdebiet van [naam eiseres] en daartoe gedane investeringen. Zij parasiteert op de financiële inspanningen die door [naam eiseres] zijn verricht om haar naamsbekendheid en dienstverlening op te bouwen, te behouden en te vergroten. Doordat [naam gedaagde] dezelfde handelsnaam gebruikt, lijdt [naam eiseres] schade en dreigt zij nog meer schade te lijden. Die schade bestaat enerzijds uit het feit dat klanten van [naam eiseres] gaan denken dat [naam eiseres] en [naam gedaagde] dezelfde organisatie zijn, dan wel aan elkaar gelieerd zijn, en anderzijds uit gederfde inkomsten, doordat potentiële klanten die op internet zoeken naar [naam eiseres] op de website van [naam gedaagde] terecht kunnen komen, veronderstellende dat zij op de website van [naam eiseres] terecht zijn gekomen, aldus [naam eiseres] .
4.8.
[naam gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig jegens [naam eiseres] handelt in de zin van artikel 6:162 BW. Zij betwist gemotiveerd dat zij profiteert van het bedrijfsdebiet van [naam eiseres] . [naam gedaagde] betwist daarnaast dat [naam eiseres] schade lijdt. Nu [naam eiseres] haar stellingen niet nader heeft onderbouwd, gaat de voorzieningenrechter ook hieraan voorbij.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.10.
Ten aanzien van de vordering strekkende tot het overdragen van de domeinnaam [naam website 2] wordt, ten overvloede, nog het volgende opgemerkt. [naam gedaagde] , die voorafgaand aan deze kort gedingprocedure, ter voorkoming van een procedure, al aan [naam eiseres] had aangeboden deze domeinnaam om niet aan [naam eiseres] over te dragen, heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij haar website inmiddels aan een nieuwe domeinnaam ( [naam website 3] ) heeft gekoppeld. Niet valt in te zien welk belang [naam eiseres] nog heeft bij de vordering strekkende tot het overdragen van de domeinnaam.
4.11.
[naam eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. [naam gedaagde] heeft op grond van artikel 1019h Rv vergoeding van de werkelijke proceskosten verzocht. Dat verzoek is in beginsel toewijsbaar. De onderhavige procedure betreft immers een procedure waarop Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten van toepassing is. Volgens de geldende ‘Indicatietarieven in IE-zaken’, welke tarieven op www.rechtspraak.nl zijn gepubliceerd, geldt voor een eenvoudige kort gedingprocedure als de onderhavige een maximumtarief van € 6.000,-. Een verzoek tot vergoeding van de werkelijke proceskosten kan echter alleen worden toegewezen – zo blijkt uit de uitgangspunten 6 en 7, onder a, bij de Indicatietarieven in IE-zaken – als een gedetailleerde proceskostenopgave is overgelegd. Dat heeft [naam gedaagde] niet gedaan. Daarom zal het liquidatietarief worden gehanteerd.
4.12.
De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden, met inachtneming van het voorgaande, begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.442,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.442,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.2885/2009