ECLI:NL:RBROT:2018:4461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
C/10/543482 / HA ZA 18-89
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en subjectieve cumulatie in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident dat is ontstaan in een civiele procedure. De eiser, aangeduid als De Gast, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder C.O.R. Holding B.V. en Kennet Beheer B.V. De gedaagden hebben in het incident verzocht om verwijzing naar de kantonrechter, met de stelling dat er sprake is van subjectieve cumulatie, zoals bedoeld in artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit houdt in dat er meer dan één partij aan de zijde van de gedaagde optreedt in dezelfde dagvaarding.

De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagden overwogen, waarbij werd gesteld dat de vordering tegen Kennet c.s. niet boven de grens van € 25.000,00 uitkomt, en dat derhalve de kantonrechter bevoegd zou zijn. De eiser heeft hiertegen ingebracht dat, hoewel de vordering tegen Kennet c.s. onder deze grens blijft, de totale vorderingen tegen alle gedaagden gezamenlijk boven deze grens uitkomen. Dit zou betekenen dat de zaken vanuit proceseconomisch oogpunt door dezelfde rechter behandeld dienen te worden om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de nauwe samenhang van de vorderingen en de rechtsgronden, het splitsen van de zaak onwenselijk is. De rechtbank heeft daarom de incidentele vordering van Kennet c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de overige gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543482 / HA ZA 18-89
Vonnis in incident van 6 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.E. van Rossem te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C.O.R. HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
eiser sub 1 in het incident,
gedaagde,
advocaat mr. B.I. van Vugt te Roosendaal,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KENNET BEHEER B.V.,
gevestigd te Halsteren,
eiseres sub 2 in het incident,
gedaagde,
advocaat mr. B.I. van Vugt te Roosendaal,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.L. Nijmeijer te Breda,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.L. Nijmeijer te Breda.
Eiser zal hierna worden aangeduid als De Gast.
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden] , dan wel ieder afzonderlijk als [gedaagde 1] , C.O.R. Holding, [gedaagde 3] , Kennet Beheer, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] . Gedaagden sub 3 en 4 zullen gezamenlijk worden aangeduid als Kennet c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 4 en 5 december 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering van 14 maart 2018 aan de zijde van Kennet c.s., met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 11 april 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Kennet c.s. vorderen in het incident dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter, met veroordeling van De Gast in de kosten van het incident. Kennet c.s. hebben daaraan – verkort weergegeven – ten grondslag gelegd dat sprake is van subjectieve cumulatie zoals bedoeld in artikel 93 sub a Rv en dat derhalve tegenover elke gedaagde afzonderlijk de bevoegde kamer dient te worden bezien. Dit leidt er aldus Kennet c.s. toe, zo begrijpt de rechtbank hun stellingname, dat nu de vordering tegen Kennet c.s. niet boven de grens van € 25.000,00 uitkomt, de zaak door de kantonrechter behandeld dient te worden.
2.2.
De Gast heeft de vordering gemotiveerd betwist en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Kennet c.s. in de kosten van het incident. Hij heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende gesteld. Weliswaar komt de vordering tegen Kennet c.s. niet boven € 25.000,00 uit maar de vorderingen tegen alle gedaagden komen bij elkaar opgeteld wel boven € 25.000,00 uit. Gelet op de nauwe samenhang van alle betrokken zaken (eenzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsgronden ter zake alle vorderingen) dienen vanuit proceseconomisch oogpunt en ter voorkoming van eventuele tegenstrijdige uitspraken de zaken door de rechtbank (kamer voor handelszaken) behandeld te worden.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze zaak is sprake van zogenoemde subjectieve cumulatie (in dezelfde dagvaarding treedt aan de kant van gedaagde meer dan één partij op). Anders dan bij objectieve cumulatie, waarvoor in artikel 94 Rv een competentieregeling is opgenomen, kent de wet geen competentieregeling in geval van subjectieve cumulatie. In casu dient daarom voor elke gedaagde partij afzonderlijk te worden bezien of de kantonrechter dan wel de kamer voor handelszaken bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
2.4.
Nu de tegen Kennet c.s. ingestelde vordering de competentiegrens van € 25.000,00 van de kantonrechter (artikel 93 Rv) niet overschrijdt, dient in beginsel de vordering tegen Kennet c.s. naar de kantonrechter te worden verwezen ex artikel 71 lid 2 Rv. Dit zou betekenen dat de vordering tegen Kennet c.s. door een andere rechter wordt beoordeeld dan de vorderingen tegen [gedaagde 1] , C.O.R. Holding, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] , nu deze vorderingen de grens van € 25.000,00 overschrijden en door de kamer voor handelszaken dienen te worden behandeld. In aanmerking nemende dat het feitencomplex en de rechtsgronden van de diverse vorderingen jegens [gedaagden] . hetzelfde zijn, is de rechtbank van oordeel dat deze vorderingen een zodanige samenhang vertonen dat het uit proceseconomisch oogpunt wenselijk is dat alle vorderingen door één rechter worden beslist. Het splitsen van de zaak door de vordering tegen Kennet c.s. te verwijzen naar de kantonrechter, is naar het oordeel van de rechtbank daarom onwenselijk, zodat verwijzing ex artikel 71 lid 2 Rv niet in de rede ligt.
2.5.
De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen.
2.6.
Kennet c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Kennet c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van De Gast tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van
18 juli 2018voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1] , C.O.R. Holding, [gedaagde 5] en [gedaagde 6]
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.
1451/3050/1582