ECLI:NL:RBROT:2018:4496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
C/10/545685 / HA ZA 18-211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en uitleg arbitraal beding in managementovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident waarbij de uitleg van een arbitraal beding in een managementovereenkomst centraal staat. De eiser, Van Elenburg Beheer B.V., heeft een verzoek ingediend om een arbiter te benoemen, terwijl de gedaagde, Flexxgroup B.V., zich op onbevoegdheid beroept. De rechtbank heeft op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in het incident. Flexxgroup stelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de managementovereenkomst en dat, indien deze tot stand zou zijn gekomen, geschillen via arbitrage beslecht zouden moeten worden. Van Elenburg Beheer c.s. betwist dit en stelt dat de overeenkomst wel degelijk rechtsgeldig is en dat het arbitraal beding gerespecteerd moet worden.

De rechtbank overweegt dat het recht op toegang tot de rechter niet absoluut is en dat partijen afstand kunnen doen van dit recht. De rechtbank concludeert dat het arbitraal beding tussen partijen is overeengekomen en dat Van Elenburg Beheer c.s. onvoldoende onderbouwd hebben dat zij afstand hebben gedaan van hun recht op toegang tot de rechter. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en veroordeelt Van Elenburg Beheer c.s. in de proceskosten van het incident. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de kosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/545685 / HA ZA 18-211
Vonnis in incident van 6 juni 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN ELENBURG BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[eiser in hoofdzaak, verweerder in incident],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.J.H. van der Burgt te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLEXXGROUP BV,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P. Hamer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Van Elenburg Beheer c.s. en Flexxgroup genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 februari 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van 11 april 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 25 april 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in het incident

2.1.
Flexxgroup vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij beroept zich hierbij op artikel 15 van de managementovereenkomst “Flexx Event & Traffic Support B.V.” (hierna: de managementovereenkomst). Flexxgroup voert aan dat partijen weliswaar geen overeenstemming hadden bereikt over alle elementen van de beoogde samenwerking en betwist dat de samenwerking zou zijn vastgelegd in de managementovereenkomst, maar dat zij altijd beoogd heeft, als de managementovereenkomst tot stand zou zijn gekomen, eventuele geschillen met betrekking dat deze overeenkomst door middel van arbitrage beslecht zouden moeten worden. Omdat Van Elenburg Beheer c.s. zich bij de inleidende dagvaarding erop beroepen dat de managementovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot stand is gekomen, had Van Elenburg Beheer c.s. de arbitrageclausule moeten respecteren en Flexxgroup moeten benaderen met het voorstel om samen een arbiter te benoemen.
2.2.
Van Elenburg c.s. voeren verweer. Kort gezegd voeren zij aan dat in de managementovereenkomst een arbitragebeding is opgenomen, maar omdat tussen partijen het wel of niet bestaan van de managementovereenkomst een geschilpunt is, is er door partijen geen arbiter benoemd. Indien partijen geen arbiter benoemen, is in het arbitragebeding opgenomen dat hiertoe een verzoek kan worden gedaan aan de Kamer van Koophandel. Dergelijke verzoeken zijn sinds 1 oktober 2013 niet meer mogelijk. Dit tezamen is voor Van Elenburg Beheer c.s. de reden waarom zij de rechtbank bevoegd achten om van de vordering kennis te nemen. Voorts sluit het arbitragebeding de toegang tot de rechter niet expliciet en ondubbelzinnig uit.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele conclusie tot onbevoegdheid is tijdig en vóór alle weren genomen. Flexxgroup is daarom ontvankelijk in het incident.
3.2.
Flexxgroup beroept zich op artikel 15 van de managementovereenkomst. Dit artikel luidt – voor zover van belang – als volgt.
Artikel 15. Geschillen
Alle geschillen welke tussen partijen in verband met de onderhavige overeenkomst opkomen, zullen in beginsel niet worden onderworpen aan het oordeel van de gewone rechter, maar zullen worden beslist door een in onderling overleg aan te wijzen arbiter. Een geschil is aanwezig zodra één van de partijen verklaart dat zulks het geval is en hij daarvan de andere partij schriftelijk in kennis heeft gesteld. Indien partijen binnen een week na de schriftelijke melding van een geschil in gebreke blijven om een arbiter te benoemen, zal binnen twee weken na melding van het geschil door één van de partijen of de partijen gezamenlijk de Kamer van Koophandel worden verzocht een arbiter te benoemen.”
3.3.
Uitgangspunt is dat het recht op toegang tot de rechter van artikel 6 EVRM niet absoluut is, doch dat partijen van (het gebruik van) hun recht op toegang afstand kunnen doen. Afstand van dit recht dient ongedwongen, vrijwillig en ondubbelzinnig te geschieden om rechtsgeldig te zijn. Of van dit recht afstand is gedaan dient beantwoord te worden aan de hand van het bepaalde in de artikelen 3:33 en 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in combinatie met artikel 6:217 BW e.v.
In de hoofdzaak vorderen Van Elenburg Beheer c.s. primair – kort gezegd – nakoming van de overeenkomsten die tussen partijen tot stand zijn gekomen, waaronder de managementovereenkomst. Zij stellen in de dagvaarding dat de managementovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en beroepen zich op de rechtsgevolgen hiervan. In de managementovereenkomst is een arbitraal beding opgenomen, en Van Elenburg Beheer c.s. wijzen hier ook op in punt 6 van de dagvaarding. Flexxgroup heeft de managementovereenkomst zelf opgesteld en beroept zich op het arbitraal beding zoals opgenomen in de managementovereenkomst.
Hieruit kan worden afgeleid dat het arbitraal beding tussen partijen is overeengekomen. Dit wordt ook bevestigd doordat Van Elenburg Beheer c.s. rekening hielden met het arbitrale beding en zij aan de wederpartij hebben gevraagd of zij akkoord gaat met het bij voorbaat bevoegd verklaren van de overheidsrechter. Uit niets komt naar voren dat Van Elenburg Beheer c.s. het arbitraal beding niet zou zijn overeengekomen met Flexxgroup. Het verweer van Van Elenburg Beheer c.s. dat zij nimmer afstand hebben gedaan van de toegang tot de gewone rechter is gelet op te tekst van het arbitraal beding onvoldoende onderbouwd.
3.4.
Ten aanzien van het verweer van Van Elenburg Beheer c.s. in de conclusie van antwoord in het incident dat de toegang tot de overheidsrechter niet expliciet en ondubbelzinnig uitgesloten is omdat het arbitraal beding de woorden “in beginsel” bevat, overweegt de rechtbank het volgende.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Uit de woorden “in beginsel” kan niet worden opgemaakt dat partijen de toegang tot de overheidsrechter niet expliciet en ondubbelzinnig uitgesloten. Denkbaar is dat partijen de mogelijkheid open hebben willen houden om voor bepaalde geschillen uitzonderingen te maken. Partijen hebben echter nagelaten om in het arbitraal beding op te nemen aan welke uitzonderingen gedacht moet worden. Het had op de weg van Van Elenburg Beheer c.s. gelegen om aan te voeren wat de precieze bedoeling van partijen is geweest indien aan deze woorden haars inziens voor haar stellingen relevante betekenis toekwam.
Verzoek benoeming van een arbiter
3.5.
Van Elenburg Beheer c.s. heeft in punt V van het petitum van de dagvaarding de rechtbank voorwaardelijk verzocht, dat wil zeggen voor zover het arbitragebeding van toepassing wordt verklaard, om de benoeming van een arbiter voor de behandeling van deze kwestie.
3.6.
Indien partijen niet in onderling overleg een arbiter aanwijzen, kan benoeming op verzoek van de meest gerede partij plaatsvinden door de voorzieningenrechter van de rechtbank (artikel 1027 lid 3 Rv.). De wederpartij wordt in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Aangezien het verzoek tot benoeming van de ontbrekende arbiter moet worden ingeleid middels een verzoekschriftprocedure bij de voorzieningenrechter, zal Van Elenburg Beheer c.s. in deze voorwaardelijke aan de rechtbank gerichte vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
3.7.
Van Elenburg c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, begroot op € 543,00 (1 punt × tarief € 543,00) aan salaris advocaat, alsmede de (voorwaardelijke) nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis indien betaling niet binnen veertien dagen na deze datum heeft plaatsgevonden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2.
veroordeelt Van Elenburg c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van Flexxgroup tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten ingaande de 15e dag na dagtekening van dit vonnis, indien betaling niet binnen 14 dagen na deze datum heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verklaart Van Elenburg Beheer c.s. niet ontvankelijk in de vordering zoals omschreven bij punt V van het petitum van de dagvaarding,
4.5.
veroordeelt Van Elenburg Beheer c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Flexxgroup tot op heden begroot op € 626,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten ingaande de 15e dag na dagtekening van dit vonnis, indien betaling niet binnen 14 dagen na deze datum heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening,
4.6.
veroordeelt Van Elenburg Beheer c.s. aan nasalaris ter hoogte van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten ingaande de 15e dag na dagtekening van dit vonnis, indien betaling niet binnen 14 dagen na deze datum heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening,
4.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.
2130/1729