ECLI:NL:RBROT:2018:4716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
C/10/536136 / HA ZA 17-930
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van verstekvonnis en inzage in dossier afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in een incident waarbij de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. (voorheen RABOBANK DE ZUIDELIJKE BARONIE U.A.) als eiseres optrad tegen een gedaagde in de hoofdzaak, die in verzet was gekomen tegen een eerder verstekvonnis. De gedaagde vorderde vernietiging van het verstekvonnis en stelde dat de dagvaarding nietig was omdat deze aan een verkeerd adres was betekend. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop tussen de dagvaarding op 22 februari 2012 en de betekening van het verstekvonnis op 22 juni 2017 de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen had geschaad. De rechtbank wees de vordering van de gedaagde af, omdat deze niet voldoende had aangetoond dat hij op het moment van betekening niet meer op het opgegeven adres woonachtig was. Daarnaast werd de vordering om inzage in het volledige dossier afgewezen, omdat de gedaagde niet had voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij een rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage en dat de stukken niet voldoende concreet waren omschreven. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van Rabobank werden vastgesteld op € 543,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/536136 / HA ZA 17-930
Vonnis in incident van 13 juni 2018
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
voorheen genaamd RABOBANK DE ZUIDELIJKE BARONIE U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak, gedaagde in het verzet,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.M.S. ter Beek-Ehren te Eindhoven,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het verzet,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.G.S. Pennino te Heerlen.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 februari 2012, met producties,
  • het verstekvonnis van 4 april 2012,
  • de verzetdagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot nietigheid dagvaarding en inzage in stukken van 20 september 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord in incident tot inroeping van de nietigheid van de dagvaarding en conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Rabobank vordert in de hoofdzaak, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] te veroordelen om aan Rabobank te voldoen een bedrag van € 42.065,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, met proces- en nakosten.
2.2.
Rabobank voert aan dat zij bij overeenkomst van 6 juni 2007 aan Ambrus Nederland B.V. (hierna: Ambrus) een krediet in rekening-courant van maximaal € 40.000,00 heeft verstrekt. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] was destijds bestuurder van Ambrus en heeft zich als borg verbonden voor alle schulden die Ambrus jegens Rabobank heeft. De borgstelling is vastgelegd bij borgtochtovereenkomst van 22 mei 2007 en borgtochtovereenkomst van 6 juni 2007. Elke borgstelling is gedaan tot een maximum van € 40.000,00, te vermeerderen met rente en kosten en provisies, zodat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] zich borg heeft gesteld tot een maximum van € 80.000, te vermeerderen met rente, kosten en provisies. Ambrus is bij vonnis van 12 juli 2011 failliet verklaard. De vordering van Rabobank op Ambrus bedroeg op dat moment € 41.950,55. Rabobank heeft [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] bij brief van 16 november 2011 aangesproken op de door hem gestelde borgtochten, maar [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] heeft nagelaten de vordering te voldoen. De vordering bedraagt per datum dagvaarding € 42.065,39 en [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] is gehouden dit te voldoen, aldus Rabobank.

3.De geschillen in het incident

3.1.
Bij verzetdagvaarding vordert [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] onder meer, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank het vonnis van 4 april 2012 vernietigt en de vorderingen van Rabobank afwijst op grond van een nietige dagvaarding.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] voert daartoe het volgende aan. Rabobank heeft verzuimd de dagvaarding te doen betekenen aan het correcte adres van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] . De dagvaarding is op 22 februari 2012 betekend aan het [adres] . [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] was echter op die datum niet meer woonachtig op dat adres. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] verwijst naar een brief van de gemeente Dordrecht van 20 oktober 2011 waarin de gemeente aangeeft dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] vanaf 20 oktober 2011 zal zijn uitgeschreven van het betreffende adres. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] voert verder aan dat hij omstreeks 15 oktober 2011 is verhuisd naar een woning in Lommel, België en verwijst naar een brief van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening d.d. 19 oktober 2011 waaruit blijkt dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] vanaf 15 oktober 2011 op het Belgische adres stond ingeschreven. Ook verwijst [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] naar een brief van 14 november 2011 inhoudende een bevestiging van de door hem afgesloten brandverzekering ter zake het Belgische adres.
Daarnaast voert [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] aan dat Rabobank moedwillig de dagvaarding aan een verkeerd adres heeft doen betekenen. Dit blijkt uit het feit dat Rabobank zelf verklaart dat kort voor het faillissement bleek dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] niet meer woonachtig was op het bij Rabobank bekende adres en dat Rabobank, noch haar advocaat noch de deurwaarder de gemeentelijke basisadministratie heeft geraadpleegd alvorens de dagvaarding te betekenen.
Ten slotte voert [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] aan dat de rechtbank geen verstek had mogen verlenen omdat de dagvaarding aanleiding gaf tot een ambtshalve onderzoek naar de adressering van de dagvaarding en de rechtbank had moeten concluderen dat de dagvaarding leed aan een gebrek dat nietigheid met zich meebrengt.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] heeft nooit het exploot van de dagvaarding ontvangen waardoor hij nimmer in de gelegenheid is geweest zich tijdig en adequaat te verweren. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] is door het gebrek in de dagvaarding onredelijk benadeeld. Het verstekvonnis van 4 april 2012 kan volgens [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] niet in stand kan blijven wegens schending van de rechtszekerheid. Artikel 6 EVRM garandeert immers dat een partij binnen een redelijke termijn weet waar hij aan toe is. Tussen de datum van het wijzen van het verstekvonnis en de betekening daarvan heeft een volstrekt onredelijke termijn van ruim vijf jaar gezeten. Het verstekvonnis is bovendien niet in persoon aan [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] betekend. Ook hierdoor is [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] ernstig in zijn belangen geschaad. Met het verstrijken van de jaren is het zoeken naar en vinden van relevante stukken teneinde tot een adequaat verweer te komen, steeds moeilijker geworden.
3.2.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] vordert voor het geval de rechtbank wil ingaan op het inhoudelijke debat, dat de rechtbank Rabobank gelast het volledige dossier in het geding te brengen, teneinde [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] in de gelegenheid te stellen om, des nodig, adequaat verweer te voeren op inhoudelijke gronden. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] voert daartoe aan dat sprake is van een onredelijk tijdsverloop en dat hij niet beschikt over het gehele dossier dat Rabobank onder zich heeft. In het bijzonder wenst [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] de beschikking te krijgen over de correspondentie tussen de advocaat van Rabobank en de deurwaarder die destijds de dagvaarding heeft betekend.
3.3.
Rabobank verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] in de kosten van de procedure.
Rabobank voert daartoe het volgende aan. Kort voor het faillissement van Ambrus op 12 juli 2011 waren diverse adressen van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] bij Rabobank bekend. Na dit van de curator te hebben vernomen, heeft Rabobank in november 2011 het [adres] aan haar advocaat doorgegeven. Van dit adres heeft [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] zelf op 9 december 2011 telefonisch aan (de advocaat van) Rabobank gemeld dat dit het adres was waar hij was ingeschreven. Nadien heeft met [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] diverse malen contact via e-mail plaatsgevonden. Vervolgens is op 22 februari 2012 de dagvaarding aan het [adres] betekend. Daarnaast is de dagvaarding per e-mail aan [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] toegezonden. Dat Rabobank moedwillig en tegen beter weten in het exploot van dagvaarding aan een verkeerd adres heeft doen betekenen, wordt dan ook uitdrukkelijk betwist door Rabobank. Het verstekvonnis heeft Rabobank niet kunnen betekenen omdat op dat moment geen adres van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] meer bekend was. Pas in juni 2017 werd duidelijk dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] stond ingeschreven op een adres in Duitsland. Het verstekvonnis is op dit woonadres van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] betekend en hij heeft daarvan inmiddels kennis kunnen nemen en daartegen verzet kunnen indienen. Nu [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] in verzet is gekomen en niet onredelijk in zijn belangen is geschaad, verzoekt Rabobank om het beroep van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] op de nietigheid van de oorspronkelijke dagvaarding te verwerpen.
Ten slotte voert Rabobank aan dat aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv niet is voldaan, zodat de vordering van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] om Rabobank te gelasten het volledige dossier in het geding te brengen, dient te worden afgewezen. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] beschikt over alle relevante stukken in verband met de vordering van Rabobank op [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] , althans hij zou daarover moeten beschikken. Bovendien zijn de bescheiden waarvan [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] vordert deze in het geding te brengen, onbepaald. Daarnaast heeft [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] geen rechtmatig belang tot het instellen van een vordering ex artikel 843a Rv en is geen sprake van bescheiden die zien op een rechtsbetrekking waarin [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] partij is.
3.4.
Voor het geval een van beide incidentele vorderingen van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] wordt toegewezen, verzoekt Rabobank om verlof tot het tussentijds instellen van een rechtsmiddel en de vorderingen van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling in de incidenten

4.1.
In artikel 122 lid 1 Rv is bepaald dat de gedaagde die in het geding verschijnt, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet komt en zich beroept op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, de rechter dat beroep verwerpt indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
4.2.
De rechtbank zal op grond van artikel 122 Rv lid 1 de vordering van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] om het vonnis van 4 april 2012 te vernietigen en de vorderingen van Rabobank af te wijzen wegens nietigheid van de dagvaarding afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] door het enkele tijdsverloop tussen de dagvaarding van 22 februari 2012 en het moment dat het verstekvonnis aan hem kon worden betekend op 22 juni 2017 niet is bemoeilijkt in zijn verweer dat hij in het geding wil voeren en mitsdien niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. Van doorslaggevende betekenis daarbij is dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] weliswaar heeft gesteld dat hij op 22 februari 2012 niet meer woonachtig was op het [adres] , maar onvoldoende heeft aangetoond dat hij woonachtig was op een ander adres. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] heeft immers geen (eventueel Belgisch of Duits) uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie in het geding gebracht. Een contractbevestiging van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening of een brief inzake een afgesloten brandverzekering acht de rechtbank onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] daadwerkelijk op een ander adres woonachtig was. Het belang dat [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] heeft bij een nietige dagvaarding weegt bovendien niet op tegen het belang dat het geschil aan een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank wordt onderworpen.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] om Rabobank te gelasten het volledige dossier in het geding te brengen, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 843a lid 1 Rv bindt de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering aan drie cumulatieve voorwaarden:
(i) degene die de vordering doet, dient een rechtmatig belang te hebben en
(ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden
(iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Het vierde lid bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.4.
Bij de beoordeling van de vraag of de eisende partij een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel, is van belang of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij een onredelijk nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komt. De enkele interesse in een stuk is niet voldoende. Het rechtmatige belang kan onder meer voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen partijen of uit de wet en is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.
Een partij kan slechts bepaalde stukken vorderen. De stukken moeten in ieder geval zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of de eiser een rechtmatig belang heeft. De bescheiden hoeven niet zeer exact omschreven te worden, maar duidelijk moet wel zijn wat precies gevraagd wordt. De vordering moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] om Rabobank te gelasten het volledige dossier in het geding te brengen moet worden afgewezen omdat de vordering van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] niet voldoet aan het vereiste dat de stukken zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] een rechtmatig belang heeft. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] heeft immers geen enkel concreet stuk genoemd.
4.6.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld, welke aan de zijde van Rabobank tot op heden worden begroot op € 543,- aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak, eiser in verzet] in de kosten van het incident, aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 543,-,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 juni 2018voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.
3078/1346/1729