In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd, maar wilde wel een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte had zich onttrokken aan een aanhouding door de aangeefster, die hem achtervolgde. De verdachte reed in de richting van de aangeefster, maar de rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat er sprake was van een bedreiging met een misdrijf tegen het leven of zware mishandeling. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte op zijn eigen weghelft reed en dat de aangeefster op de verkeerde weghelft kwam. De rechtbank concludeerde dat er geen opzet of aanmerkelijke kans was dat de verdachte de aangeefster zou aanrijden. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, die immateriële schade vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil begroot.