In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 28 oktober 2017 in Leerdam de aangever meermalen met een hamer op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beroep op noodweer, als mede-agressor moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon aantonen dat hij in een noodweersituatie verkeerde, aangezien hij de confrontatie zelf had opgezocht en niet tijdig afstand had genomen van de situatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 141 dagen, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het vaststellen van de schade een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking die het voor hem moeilijk maakt om sociale situaties goed te overzien.