ECLI:NL:RBROT:2018:4779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
10/223764-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een hamer en afwijzing van noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 28 oktober 2017 in Leerdam de aangever meermalen met een hamer op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beroep op noodweer, als mede-agressor moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon aantonen dat hij in een noodweersituatie verkeerde, aangezien hij de confrontatie zelf had opgezocht en niet tijdig afstand had genomen van de situatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 141 dagen, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het vaststellen van de schade een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking die het voor hem moeilijk maakt om sociale situaties goed te overzien.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/223764-17
Datum uitspraak: 28 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.P.J. Heinrici, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Driel heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 141 dagen met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het opzet van de verdachte gericht was op de dood van de aangever, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering impliciet subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat hij geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.2.
Beoordeling
Niet in geschil is dat de verdachte de aangever met een hamer meermalen op diens hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel - die er naar algemene ervaringsgegevens in een dergelijke situatie is - aanvaard, zodat de rechtbank de poging zware mishandeling bewezen acht.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 28 oktober 2017 te Leerdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, meermalen die [naam slachtoffer] met een hamer op het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging zware mishandeling
5.2.
Beroep op noodweer
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij uit noodweer heeft gehandeld. De verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat hij met de hamer naar achteren heeft geslagen om zich los te maken van de aangever die hem vasthield.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte enerzijds en de aangever en zijn vrienden anderzijds tegengestelde verklaringen hebben afgelegd over de toedracht van de confrontatie tussen de verdachte en de aangever. Wat hier ook van zij, in beide scenario’s kan het beroep van de verdachte op noodweer niet slagen. In het scenario van de aangever en zijn vrienden was de verdachte de agressor. Hij zou de hamer bij zich hebben gehad en hiermee zonder aanleiding op de aangever hebben ingeslagen. Van een noodweersituatie voor de verdachte was dan geen sprake. In het scenario van de verdachte was de aangever de agressor. Hij zou zich dreigend naar de verdachte hebben opgesteld. In zoverre zou er een noodweersituatie hebben kunnen bestaan. Niets heeft de verdachte echter in de weg gestaan om zich van die situatie te distantiëren. Dit kon op verscheidene momenten, onder meer op het moment dat – in zijn scenario – de hamer op de grond was gevallen. Op die momenten was er in ieder geval geen sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte heeft er voor gekozen om ná de momenten waarop in zijn lezing met een vlindermes en vervolgens met een hamer werd gezwaaid, de confrontatie op te zoeken in plaats van weg te lopen, namelijk door naar aangever toe te lopen om daar de hamer op te pakken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen moet dit worden gezien als deelnemen aan het gevecht, verdachte was eigenlijk mede-agressor. Een beroep op noodweer slaagt dus ook in dit scenario niet.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een hamer op het hoofd geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Bovendien brengen dergelijke delicten ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich in de samenleving als zij zich in het openbaar hebben afgespeeld, zoals in dit geval. De rechtbank neemt de verdachte zijn handelen dan ook zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten waarbij geweld is gebruikt.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft op 14 maart 2018 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
De verdachte heeft een verstandelijke beperking. Dit maakt dat het voor hem moeilijk is om sociale situaties goed te overzien en tijdig de gevolgen van zijn handelen in te schatten. Dit lijkt ook het geval te zijn geweest in de onderhavige zaak. De verdachte is al eerder begeleid en behandeld, zijn beperking maakt echter dat gedragsverandering lastig is. Een toezicht door de reclassering zal weinig tot geen gedragsverandering teweeg brengen.
Het recidiverisico is matig. Gezien de verstandelijke beperking van betrokkene kan recidive niet worden uitgesloten. Meer structuur bieden kan de kans op recidive verkleinen. Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen dat hij zal recidiveren. Hulp hierbij kan hij krijgen
vanuit de gemeente en het UWV, dit kan hij weer aanvragen nadat hij vrij komt. De heer [naam verdachte] zegt aan een eventueel toezicht mee te zullen werken, maar hier de meerwaarde niet van in te zien. Bij de rapportbespreking geeft hij aan wel graag begeleiding te willen.
De rechtbank neemt dit rapport mee in de strafmaatoverweging.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet op de omstandigheid dat het bij een poging is gebleven en in aanmerking genomen de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, zal de rechtbank een straf opleggen gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Het vorenstaande maakt dat voor een voorwaardelijk strafdeel geen ruimte meer is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 456,32 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het behandelen van de vordering, rekening houdend met de eigen schuld van de benadeelde partij, een onredelijke belasting van het strafproces oplevert.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak respectievelijk het bepleite ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging de vordering op onderdelen inhoudelijk weersproken en verzocht de vergoeding voor immateriële schade te matigen.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu het vaststellen van de hoogte van de schade, rekening houdend met de mogelijke mate van eigen schuld van de benadeelde partij, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen indien gewenst.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 141 (honderdeenenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 28 oktober 2017 te Leerdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, die [naam slachtoffer]
met een hamer op het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.