In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 juni 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde, geboren te [geboorteplaats veroordeelde] en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, had een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd gekregen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De proeftijd was vastgesteld op 2 jaren, met bijzondere voorwaarden waaronder forensische zorg en meldplicht bij de reclassering. Op 9 mei 2018 diende de officier van justitie een vordering in tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting, waar de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden en dat er risico's waren verbonden aan het voortzetten van het toezicht. De rechtbank besloot om 1 maand van de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, maar wijzigde ook de bijzondere voorwaarden zodat de veroordeelde zich dichter bij huis kon melden en behandeld kon worden. De overige vordering werd afgewezen.