ECLI:NL:RBROT:2018:4810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
TUL: 10/681137-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf en wijziging voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 juni 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde, geboren te [geboorteplaats veroordeelde] en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, had een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd gekregen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De proeftijd was vastgesteld op 2 jaren, met bijzondere voorwaarden waaronder forensische zorg en meldplicht bij de reclassering. Op 9 mei 2018 diende de officier van justitie een vordering in tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting, waar de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden en dat er risico's waren verbonden aan het voortzetten van het toezicht. De rechtbank besloot om 1 maand van de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, maar wijzigde ook de bijzondere voorwaarden zodat de veroordeelde zich dichter bij huis kon melden en behandeld kon worden. De overige vordering werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer TUL: 10/681137/17
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. P.L.G. Peters, advocaat te Den Haag.

Vordering

Op 9 mei 2018 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf die de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 23 november 2017 aan de veroordeelde heeft opgelegd.
Bij de vordering is het rapport van 4 mei 2018 van Reclassering Bouman GGZ, afdeling reclassering (hierna ook: de reclassering) overgelegd.

Feiten

Bij dat vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot 4 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. De proeftijd is daarbij vastgesteld op 2 jaren. In de bijzondere voorwaarden is onder meer bepaald:
de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ, afdeling verslavingsreclassering, zolang en frequent als de reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt, en zich houden aan de aanwijzingen en/of voorschriften die de reclassering stelt aan de verdachte;
de veroordeelde zal zich onder behandeling stellen bij De Waag voor ambulante
forensische zorg, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 21 december 2017 naar de veroordeelde verzonden.
Op 7 mei 2018 is de veroordeelde op de voet van artikel 14fa, eerste lid, Sr aangehouden. De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op vordering van de officier van justitie de voorlopige tenuitvoerlegging bevolen van de niet ten uitvoer gelegde voorwaardelijk vrijheidsstraf.
Bevoegdheid
De meervoudige kamer van deze rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van 2 jaren is ingegaan op 8 december 2017. De vordering is ingediend op 9 mei 2017. De vordering is dus niet later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 6 juni 2018. De officier van justitie mr. J. Castelein, de veroordeelde en de raadsman zijn gehoord. Voorts is als getuige gehoord [naam reclasseringsmedewerker 1] . Hij nam waar voor [naam reclasseringsmedewerker 2] . Beiden zijn als reclasseringswerkers verbonden aan de hiervoor genoemde reclasseringsinstelling.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen. Hij stelt zich op het standpunt dat één maand van de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer moet worden gelegd en dat daarnaast de bijzondere voorwaarden moeten worden gewijzigd in die zin dat het ook mogelijk is om de verplichte behandeling te volgen bij een soortgelijke instelling als De Waag (nabij de woonadres van de veroordeelde).

Standpunt veroordeelde

Primair dient de vordering te worden afgewezen en subsidiair wordt verzocht om de bijzondere voorwaarden te wijzigen. Het reclasseringscontact is niet vanwege onwil van de veroordeelde spaak gelopen. In verband met paniekaanvallen en angsten was het voor de veroordeelde onmogelijk om met het openbaar vervoer te reizen naar de locaties van de afspraken. De veroordeelde heeft zich daarom regelmatig moeten afmelden voor de afspraken. Hij heeft ook direct voorgesteld om zijn behandeling dichter bij zijn woonadres voort te zetten in Dordrecht en Ridderkerk, maar er is niet tegemoetgekomen aan zijn bezwaren. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is onder de huidige omstandigheden niet opportuun, maar ook niet passend en doelmatig. De veroordeelde heeft behoefte aan passende zorg en de juiste behandeling.
Verder is aangevoerd dat de hulpvraag van de veroordeelde niet meer lijkt te passen binnen het huidige kader van de bijzondere voorwaarden. De veroordeelde wenst een klinische opname. Uit de rapporten die in het kader van de strafzaak in november 2017 zijn opgemaakt, blijkt de problematiek van de veroordeelde duidelijk. Op basis hiervan kan een klinische opname worden toegevoegd aan de te wijzigen bijzondere voorwaarden.

Gegrondheid vordering

Het rapport van de reclassering houdt in:
De reclassering is van mening dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden en ziet geen mogelijkheden om het reclasseringstoezicht voort te zetten. Het toezicht is niet van de grond gekomen en voortzetting op gelijke wijze levert geen verantwoord toezicht op. De veroordeelde is een aantal meldplichtafspraken niet nagekomen en heeft geen doktersverklaring over kunnen leggen waaruit blijkt dat hij last heeft van paniek- en angstaanvallen. De reclassering geeft te kennen dat zij risico's ziet om de meldplichtafspraken voort te zetten in Dordrecht, omdat het slachtoffer in de deze zaak in deze stad verblijft. De reclassering kan niet vaststellen wat het doel zou zijn van de klinische opname, omdat zij onvoldoende zicht heeft op de huidige problematiek van de veroordeelde.
De reclasseringswerker [naam reclasseringsmedewerker 1] heeft op de terechtzitting verklaard:
De veroordeelde heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden. Er is geen aanleiding om af te wijken van de reeds bepaalde voorwaarden. Bovendien is er vanwege het mislukte toezicht geen zicht op de problemen van de veroordeelde op de verschillende leefgebieden.
De conclusie van de reclassering dat het toezicht en de behandeling niet van de grond zijn gekomen doordat de veroordeelde zijn afspraken niet nakwam, wordt door de veroordeelde op zich niet betwist. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat de veroordeelde de hierboven onder 1 en 2 vermelde bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Het had op zijn weg gelegen om – als het voor hem niet mogelijk was om die voorwaarden na te leven – te vragen om wijziging van de voorwaarden.
Er is daarom in beginsel aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van het aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel.
De rechtbank heeft wel begrip voor de problemen die de veroordeelde heeft met het reizen naar de locatie van de afspraken. Daarom zal slechts 1 maand van de voorwaardelijke straf ten uitvoer worden gelegd. Ook de rechtbank vindt het van groot belang dat de begeleiding en behandeling alsnog van de grond komen.
De rechtbank ziet te weinig aanknopingspunten voor een klinische opname. Uit de rapporten die tijdens de strafzaak zijn opgemaakt, blijkt ook geen noodzaak voor deze opname. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande wel aanleiding om de voorwaarden te wijzigen in die zin dat veroordeelde zich ook dichter bij huis kan melden en ambulant kan laten behandelen.
Het restant van het voorwaardelijke strafdeel zal gedurende de rest van de proeftijd boven het hoofd van de veroordeelde blijven hangen. Hij moet zich goed realiseren dat hij de gewijzigde voorwaarden stipt moet naleven.

Beslissing

De rechtbank
gelastde
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
1 maand, van de bij voormeld vonnis aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
wijzigtde bij voormeld vonnis gestelde bijzondere voorwaarden, zodat die thans komen te luiden:
de veroordeelde zal zich melden bij de reclasseringsinstelling Antes te Dordrecht of een soortgelijke instelling, zo lang en frequent als die reclasseringstelling dat noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder behandeling stellen bij De Waag of een andere instelling voor ambulante forensische zorg, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de deskundige/zorginstelling verantwoord vindt;

wijst de vordering voor het overige af.

Deze beslissing is genomen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juni 2018.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.