ECLI:NL:RBROT:2018:4883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
C/10/541489 / HA ZA 17-1217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot proceskostenzekerheid door een buitenlandse rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2018 een vonnis gewezen in een incident waarbij de rechtspersoon OBJECTIVE FINANCE S.A., gevestigd op de Marshall Eilanden, werd aangesproken door de besloten vennootschap SPARES SERVICES MARITIME B.V. (SSM) om proceskostenzekerheid te stellen. De eiseres in de hoofdzaak, OBJECTIVE FINANCE S.A., heeft een vordering ingesteld tegen SSM, waarbij zij stelt dat SSM onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden. SSM heeft in het incident gevorderd dat OBJECTIVE FINANCE S.A. zekerheid stelt voor de proceskosten, op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat OBJECTIVE FINANCE S.A. als vreemdeling in de zin van artikel 224 lid 1 Rv verplicht is om proceskostenzekerheid te stellen, omdat er geen internationale verdragen zijn die deze verplichting uitsluiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Marshall Eilanden geen vrijstelling van proceskostenzekerheid bieden op basis van bestaande verdragen met Nederland. De rechtbank heeft bepaald dat OBJECTIVE FINANCE S.A. een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank moet stellen ter hoogte van € 8.881,00, en dat deze garantie binnen vier weken na het vonnis moet worden gesteld. Daarnaast is OBJECTIVE FINANCE S.A. veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 543,00. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor een akte uitlating door SSM over de vraag of de zekerheid is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/541489 / HA ZA 17-1217
Vonnis in incident van 20 juni 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
OBJECTIVE FINANCE S.A.,
gevestigd te Majuro, Marshall Eilanden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPARES SERVICES MARITIME B.V.,
gevestigd te Hengelo,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna OF en SSM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 september 2017, met producties;
  • de incidentele conclusie tot zekerheidstelling (art. 224 Rv), met producties;
  • de conclusie van antwoord in het cautie-incident;
  • de akte in het incident tot zekerheidstelling (art. 224 Rv) van SSM;
  • de antwoord-akte van OF.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
OF vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat SSM onrechtmatig heeft gehandeld jegens OF en aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade;
SSM veroordeelt tot vergoeding aan OF van de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een zodanige andere beslissing neemt die zij juist acht;
SSM in de proceskosten veroordeelt.

3.Het geschil in het incident

3.1.
SSM vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis OF veroordeelt tot het stellen van zekerheid op grond van artikel 224 Rv door middel van een garantie van een eersteklas Nederlandse bank ter hoogte van € 40.000,--, althans door middel van het betalen van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor de voorlopig op dit bedrag begrote proceskosten in eerste aanleg aan de zijde van SSM, met de bepaling dat de garantie moet zijn gesteld binnen twee weken na het vonnis (art. 616 lid 3 sub a Rv), een en ander met veroordeling van OF in de proceskosten van het incident.
3.2.
OF voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van de incidentele vordering en subsidiair tot vaststelling dat OF reeds voldoende zekerheid heeft gesteld in de vorm van de in de incidentele conclusie van antwoord bedoelde verklaring van de advocaat van OF.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hieronder bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader ingaan.

4.De beoordeling in het incident

Verplichting van OF tot het stellen van proceskostenzekerheid?

4.1.
Krachtens artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) – weergegeven voor zover hier van belang – zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, op vordering van de wederpartij verplicht tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. In lid 2 van dit artikel zijn onder a-d de vier gronden opgesomd waarin geen verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid bestaat.
4.2.
OF is een vreemdeling in de zin van artikel 224 lid 1 Rv en zal derhalve in beginsel proceskostenzekerheid dienen te stellen.
4.3.
Nederland is partij bij diverse internationale regelingen, waaronder verdragen, waarin is bepaald dat bepaalde vreemdelingen niet gehouden zijn tot het stellen van proceskostenzekerheid. Zie lid 2 sub a van artikel 224 Rv.
4.4.
OF is gevestigd op de Marshall Eilanden, die sinds omstreeks 1979 een onafhankelijk land, een republiek, vormen maar voordien enige tijd deel uitmaakten (in bepaalde opzichten) van de Verenigde Staten. Met het onafhankelijke land de Marshall Eilanden zijn door Nederland geen verdragen gesloten inzake de vrijstelling van proceskostenzekerheid. Met de Verenigde Staten heeft Nederland echter wel een dergelijk verdrag gesloten, te weten het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (
Trb.1956, 40), dat in werking is getreden op 5 december 1957. Uit artikel V lid 1 van dit verdrag in verbinding met artikel 5 van het bij dit verdrag behorende protocol vloeit voort dat onderdanen en vennootschappen van de Verenigde Staten in Nederland vrijgesteld zijn van het storten van een waarborgsom voor proceskosten.
4.5.
Tussen partijen is in geschil of dit vriendschapsverdrag in het onderhavige incident van toepassing is.
4.6.
In artikel XXIV van het Vriendschapsverdrag is het volgende bepaald:
Het grondgebied, waarop dit Verdrag van toepassing is, omvat alle landstreken en wateren onder de rechtsmacht van ieder der Partijen, alsook ieder gebied, waarvoor zij internationaal verantwoordelijk is, met uitzondering van de Panama Kanaal Zone en het Trust-gebied van de Stille Zuidzee-eilanden, met dien verstande, dat het niet eerder van toepassing is op onderscheidenlijk Suriname of de Nederlandse Antillen dan na een maand nadat de Regering van de Verenigde Staten van Amerika de kennisgeving heeft ontvangen, dat het Koninkrijk der Nederlanden het verdrag zal toepassen.
4.7.
De Marshall Eilanden zijn (geheel) onafhankelijk geworden van de Verenigde Staten op 21 november 1986. Ten tijde van de inwerkingtreding van het Vriendschapsverdrag, op 5 december 1957, maakten de Marshall Eilanden bovendien deel uit van het in het hiervoor in r.o. 4.6 artikel XXIV van het Vriendschapsverdrag genoemde Trust-gebied van de Stille Zuidzee-eilanden. Het Vriendschapsverdrag mist dan ook toepassing in het onderhavige incident. Andere verdragen als bedoeld in lid 2 sub a van artikel 224 Rv zijn evenmin van toepassing. Evenmin bestaat tussen Nederland en de Marshall Eilanden een executieverdrag als bedoeld in lid 2 sub b van artikel 224 Rv. Ten slotte zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling van OF tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn (art. 224 lid 2 sub c Rv) dan wel feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat vanwege de verplichting tot proceskostenzekerheid voor OF de effectieve toegang tot de Nederlands rechter wordt belemmerd (art. 224 lid 2 sub d Rv). Op grond van artikel 224 Rv is OF dan ook gehouden tot het stellen van proceskostenzekerheid.
4.8.
Het is OF geweest die deze hoofdzaak heeft aangespannen. In artikel 224 Rv ligt geen verplichting besloten van de gedaagde in de hoofdzaak om, alvorens de vordering op grond van artikel 224 Rv in te stellen, bij haar wederpartij te verifiëren of deze buiten rechte bereid is tot het stellen van proceskostenzekerheid. OF kan dan ook niet gevolgd worden in haar standpunt dat SSM met haar incidentele eis OF heeft overvallen, in ieder geval omdat ten tijde van het instellen van de incidentele vordering van SSM, op 11 april 2018, OF aan SSM nog geen aanbod had gedaan tot het stellen van proceskostenzekerheid. Hieraan doet niet af de stelling van OF dat zij in andere procedures tegen SSM (die verband houden met de onderhavige procedure) telkens op eerste verzoek, dus vrijwillig, zekerheid heeft gesteld.
De omvang en de wijze van de door OF te stellen proceskostenzekerheid
4.9.
Voorlopig gaat de rechtbank uit van een procesverloop zonder complicaties en/of bijzonderheden. Dat de onderhavige procedure mogelijk (veel) gelijkenis vertoont met een eerdere procedure tussen partijen en dat in het vervolg van de onderhavige procedure in verband daarmee een beroep zal worden gedaan op gezag van gewijsde vormt geen aanleiding voor een ander oordeel van deze rechtbank in dit incident, in ieder geval omdat in deze fase van de procedure de omvang van het geschil in de hoofdzaak de rechtbank nog niet bekend is en dus ook nog niet of daadwerkelijk een beroep zal worden gedaan op gezag van gewijsde. Een en ander geldt ook wat betreft het argument van SSM dat OF in deze zaak veroordeeld zou moeten worden in de volledige proceskosten (overeenkomstig de liquidatietarieven in ie-zaken).
4.10.
Aan de conclusie en akten van SSM in het incident tot het stellen van proceskostenzekerheid wordt in totaal één punt à € 543,00 overeenkomstig tarief II toegekend. Voor de hoofdzaak zal de rechtbank voor de conclusie van antwoord van SSM en de comparitie van partijen in totaal twee punten à € 3.856,00 overeenkomstig tarief VIII toekennen. Met dit tarief wordt aangeknoopt bij het werkelijke belang van de zaak, namelijk ruim US$ 1.000.000,00. Het gaat immers om vergoeding van schade aan diverse motoronderdelen van het containerschip “MSC Bali” ten gevolge van een aanvaring. Bij de begroting van het bedrag waarvoor OF zekerheid dient te stellen, zal verder het door OF in deze zaak betaalde griffierecht (€ 626,00) worden betrokken. De rechtbank bepaalt het bedrag waarvoor thans genoegzame zekerheid dient te worden gesteld derhalve op
€ 8.881,00. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat in het geval de proceskosten tot een hoger bedrag oplopen, SSM de mogelijkheid heeft om een incidentele vordering tot verkrijging van aanvullende zekerheid op te werpen.
4.11.
OF heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de door SSM verzochte garantie van een eersteklas Nederlandse bank als de wijze waarop de zekerheid moet worden gesteld.
4.12.
In de omstandigheden van deze zaak ziet de rechtbank voldoende aanleiding te bepalen dat de garantie moet zijn gesteld binnen vier weken na dit vonnis.
Proceskosten in het incident
4.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal OF in de proceskosten in het incident worden veroordeeld, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 543,00 aan salaris advocaat (1 punt in Liquidatietarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
veroordeelt OF, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, tot zekerheidsstelling voor een bedrag van € 8.881,00, ter zake van de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld kan worden, ten behoeve van SSM, uiterlijk
18 juli 2018, door middel van het stellen van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bank;
veroordeelt OF in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 543,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 augustus 2018voor akte uitlating door SSM over de vraag of zekerheid is gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.
901/1729