4.2.Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2009 ECLI:NL:RVS:2009:BH4009, blijkt dat procesbelang gelegen kan zijn in de omstandigheid dat een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter over het betreffende besluit kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, kan het oordeel van de rechtbank een rol spelen bij een nieuwe aanvraag, naast de op dat moment aan de orde zijnde feiten en omstandigheden. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat haar oordeel kan bijdragen aan toekomstige besluiten over het al dan niet verlenen van nieuwe jachtaktes aan eisers. Reeds hierom hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank belang bij de beroepen. 5. Ter zitting hebben eisers gesteld dat zij vanwege de vernieling van de stuw alle drie zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-. Nu de rechtbank de bestreden besluiten dient te toetsen aan de hand van de destijds bekende feiten en omstandigheden (ex-tunc toets), betrekt de rechtbank deze omstandigheid niet bij de beoordeling van de beroepen.
6. Ingevolge artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb wordt de jachtakte in elk geval ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer aan de houder kan worden toevertrouwd.
Verweerder heeft de beoordeling verricht aan de hand van de Circulaire Wapens en Munitie 2016 (CWM). De CWM vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren, belast met de uitvoering van de wapenwetgeving. Hoewel in de CWM wordt verwezen naar de Ffw, acht de rechtbank de beoordeling aan de hand van de CWM door verweerder rechtens juist, nu de in de Ffw beschermde belangen zijn opgenomen in de Wnb en de definities in de Wnb omtrent het “niet langer kunnen toevertrouwen” en “de vrees voor misbruik” integraal van de Ffw zijn overgenomen.
In onderdeel B paragraaf 1.1 van de CWM staat onder meer het volgende vermeld:
“‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.”
In onderdeel B paragraaf 1.2. van de CWM is als volgt invulling gegeven aan het ‘vrees voor misbruik’ criterium:
“Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijk belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. (…)
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten. ”
7. Het intrekken van een jachtakte is een ambtshalve – en voor eisers belastend – besluit. Daarom berust de last voor het aannemelijk maken van feiten die aan de intrekking ten grondslag worden gelegd bij verweerder. Het ligt dus op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eisers kan worden toevertrouwd.
8. Volgens de CWM kan vrees voor misbruik ook worden aangenomen op basis van andere feiten dan veroordelingen of transacties. De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid. Niet de veroordeling van de aanvrager of de vergunninghouder is immers de reden de vergunning in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er ook zonder veroordeling zijn.
9. Zoals volgt uit de CWM en vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 4 juni 2016 ECLI:NL:RVS:2014:2026 en 14 oktober 2009 ECLI:NL:RVS:2009:BK0114, waarnaar verweerder heeft verwezen, komt degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers. Voor medeburgers geldt immers het algemene wettelijke verbod om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd, ook als deze niet zijn gerelateerd aan wapenwetgeving. Tevens wordt van de vergunninghouder verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel is voldoende om een wapenverlof in te trekken. 10. De rechtbank is van oordeel dat er voor verweerder voldoende aanleiding was om die geringe twijfel aan te nemen, nu er proces-verbaal is opgemaakt jegens eisers. Uit de processen-verbaal van verhoor volgt dat eisers erkennen de stuw hebben vernield. Eisers hebben deze (naar gesteld op verzoek van [naam] ) verwijderd zonder toestemming van het waterschap Hollandse Delta, eigenaar van de stuw.