ECLI:NL:RBROT:2018:5034

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
10/731073-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet met betrekking tot een drugsfabriek

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de opzet en inrichting van een drugsfabriek voor de productie van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2017 in een bedrijfspand in Schiedam aanwezig was, waar een in werking zijnde drugsfabriek werd aangetroffen. De verdachte en zijn medeverdachten werden aangehouden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor hun betrokkenheid bij de productie van amfetamine. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij de ernst van het feit en de risico's voor de omgeving zwaar meegewogen werden. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat bijdroeg aan de beslissing om een forse straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/731073-17
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de zitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Den Bosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 22 februari en 26 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding (vaststaande feiten)
Op 21 november 2017 heeft de politie - naar aanleiding van onder meer een melding over de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in een bedrijfspand - een onderzoek ingesteld in een bedrijfspand gelegen aan het [adres delict] te Schiedam (hierna: het bedrijfspand). In dat pand bleek gevestigd een bedrijf met de naam [naam bedrijf] . Bij dit onderzoek is in dit pand een in werking zijnde drugsfabriek (drugslaboratorium) aangetroffen. Deze bestond uit een destillatieruimte, een productieruimte, een afzuigruimte en een opslagruimte. In de productieruimte stonden drie in werking zijnde productielijnen. Een vierde lijn lag op dat moment stil. In de diverse ruimtes stonden apparatuur, liters chemicaliën, afvalstoffen en half- en/of eindproducten (precursor en/of verdovend middel), alles vermoedelijk voor het produceren van amfetamine. In een diepvrieskist werd ook een hoeveelheid amfetamine (1106 gram) aangetroffen.
De verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] waren op dat moment in het pand aanwezig en zijn toen aangehouden.
4.2.
Feiten 1, 2 en 4
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. In het bedrijfspand werd amfetamine geproduceerd. Ook zijn daar een hoeveelheid amfetamine en de chemische stof BMK aangetroffen. En er is een indicatie voor de aanwezigheid van de chemische stof APAAN, een grondstof voor de vervaardiging van BMK. Er is voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , betrokken is geweest bij de productie van de amfetamine en ook de aangetroffen amfetamine en chemicaliën voorhanden heeft gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Bewezen kan worden dat de verdachte in het pand aanwezig was op het moment dat het drugslaboratorium in werking was. Uit zijn eigen verklaring op zitting komt naar voren dat hij daar eerder ten behoeve van de opbouw van dat laboratorium werkzaamheden heeft verricht. Er kan echter, bij gebreke van concreet bewijs daarvoor, niet worden vastgesteld dat hij handelingen heeft verricht waaruit blijkt dat hij toen bezig was of is geweest met het produceren van amfetamine. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van de verdachte bij de productie van amfetamine.
Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de daar opgeslagen amfetamine. Ook ontbreekt bewijs dat deze zich ook in zijn machtssfeer bevond. Deze amfetamine stond niet in het zicht.
Ten aanzien van het bezit van APAAN en BMK geldt dat deze stoffen in de productieruimte zijn aangetroffen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte ook in die ruimte aanwezig is geweest en van de aanwezigheid van die specifieke stoffen op de hoogte is geweest of op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van die stoffen van de aard daarvan op de hoogte had moeten zijn. Er is daarom ook onvoldoende bewijs voor het voorhanden hebben van deze stoffen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. De verdachte heeft van begin af aan (bij de politie, bij de rechter-commissaris en op zitting) een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in het bedrijfspand. Hij heeft verklaard dat hij een eigen bedrijf (een dakdekkersbedrijf) heeft en hij daar klussen uitvoerde voor een opdrachtgever. Hij is toen een periode in dit pand aan het werk geweest. Hij moest nog geld krijgen voor deze klus en is daarvoor een paar keer teruggegaan. Op 21 november 2017 ging hij hier ook voor terug. Deze verklaring kan niet worden weerlegd door hetgeen overigens blijkt uit het dossier. Hij heeft verklaard dat hij wel het vermoeden had dat daar iets niet klopte. Hij dacht eerst aan een hennepkwekerij en toen hij daar blauwe vaten zag staan, vermoedde hij wel meer. Hem kan mogelijk worden verweten dat hij naïef is geweest, maar niet dat hij daar iets strafbaars heeft gedaan. Niet bewezen is dat hij betrokkenheid heeft gehad bij het aangetroffen drugslaboratorium of daarvan wetenschap heeft gehad.
4.3.2.
Beoordeling
Zoals hiervoor reeds overwogen, was er op 21 november 2017 in het bedrijfspand een in werking zijnde - gelet op de omvang - drugsfabriek en was de verdachte samen met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] in dit pand aanwezig.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte op de zitting, wordt verder vastgesteld dat twee weken voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte het drugslab (beter gezegd drugsfabriek) in ieder geval nog niet geïnstalleerd was. Getuige [naam getuige] heeft, samen met de eigenaar van het pand, het pand toen nog gecontroleerd en heeft niets ter zake aangetroffen. Dit brengt mee dat (in ieder geval) in de twee weken voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte de benodigde materialen en grondstoffen in het pand zijn gebracht en de drugsfabriek is ingericht en in werking is gesteld. Uit het feit dat zowel precursoren voor amfetamine zijn aangetroffen, maar ook al het gerede product amfetamine, alsmede de vervuilde staat van de productievloer, leidt de rechtbank af dat de fabriek al langer in werking is geweest dan de enkele dag, waarop de verdachte en zijn medeverdachten daar zijn aangetroffen.
Onder meer zijn in die periode nog koelpanelen geplaatst ter afscherming en zijn de productieopstelling en andere apparaten aangesloten en in werking gesteld. De verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] zijn in die periode meerdere malen in dit pand aanwezig geweest. De verdachte heeft daar eerst gedurende 4 à 5 dagen werkzaamheden verricht op het dak. Hij heeft het dak gerepareerd en gaten geboord voor metalen pijpen die door het dak heen zijn gevoerd voor luchtbehandelingskanalen. Hij heeft daarna [naam medeverdachte 2] geholpen met het plaatsen van de koelpanelen en vervolgens heeft hij de luchtbehandelingskanalen en leidingen achter de panelen aangelegd. Hij heeft daarmee een actieve en wezenlijke bijdrage geleverd aan het opzetten van de drugsfabriek. Al deze materialen waren immers daarvoor bestemd. Hij had moeten weten dat in een bedrijfspand van een bedrijf dat zich zou bezighouden met koeltechniek geen productieruimte met destillatieketels met alles erop en eraan, inclusief een grote voorraad chemicaliën moet worden ingericht. Dat de verdachte actief bezig geweest is in het pand leidt de rechtbank ook af uit het feit dat zijn DNA is aangetroffen in twee gasmaskers (in de garage en op een container), kleding (in de woonruimte) en een peuk (op een blauw vat). Hij moet daarom hebben geweten en in ieder geval hebben vermoed dat de ruimte die hij heeft helpen in te richten bestemd was voor de productie van synthetische drugs. Hij heeft zelf ook verklaard dat hij wel het vermoeden had dat er iets niet klopte, zeker toen hij daar blauwe vaten zag staan. Er is daarom op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het verrichten van de voorbereidingshandelingen ten behoeve van het produceren van amfetamine.
4.3.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 21 november 2017 te Schiedam tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken
enverwerken van een hoeveelheid amfetamine, zijnde amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(onderdelen van) een of meer productieopstelling(en) en/of een of meer ander(e) appara(a)t(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
3.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen een omvangrijke drugsfabriek, waar amfetamine werd geproduceerd opgezet en ingericht.
De productie van amfetamine en de bijbehorende opslag van chemicaliën, nodig voor de productie van synthetische drugs brengen grote gevaren mee, zoals ontploffings- en brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen.
Die fabriek is bovendien opgezet in een daarvoor niet geschikt bedrijfspand, waarboven en waaromheen zich woningen bevonden.
Het handelen van de verdachten heeft dus zeer grote risico’s (bijv. explosies, verspreiding van giftige dampen) voor de omgeving meegebracht. Als die gevaren zich hadden verwezenlijkt, hadden de gevolgen daarvan verstrekkend kunnen zijn. Dat er na ontdekking van deze drugsfabriek een gezin met vier kinderen moest worden geëvacueerd uit een nabijgelegen woning, zoals blijkt uit het dossier, is in dat opzicht veelzeggend.
Ook heeft de productie van synthetische drugs andere grote negatieve gevolgen. Onder meer levert dit schade op voor het milieu. De afvalstoffen die vrijkomen bij de productie van synthetische drugs worden vaak op illegale wijze gedumpt. De productie van harddrugs en de handel daarin leidt ook tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de drugshandel wordt verdiend. Ook de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van deze harddrugs zijn groot. Amfetamine is erg verslavend en het gebruik daarvan kan leiden tot ernstige en blijvende gezondheidsschade.
De verdachte heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is alleen uit geweest op zijn eigen gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 februari 2018. Dit rapport houdt - onder meer - het volgende in.
De verdachte ervaart weinig tot geen problemen op verschillende leefgebieden. Hij heeft een eigen bedrijf, huisvesting en geen noemenswaardige schulden. Hij heeft een vaste relatie en zijn vriendin heeft aangegeven dat zij de relatie wil voortzetten.
De verdachte ontkent het ten laste gelegde. Als hij echter wel schuldig wordt bevonden, lijkt gelet op zijn eigen verklaring sprake te zijn van bewust delictgedrag en geen impulsief handelen. Mede gelet op een eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit (hennepteelt), wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn geen mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding en toezicht of interventies worden niet nodig geacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Verweer vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De verdediging heeft aangevoerd dat de verbalisanten te lichtvaardig, namelijk zonder redelijk vermoeden van schuld, zijn binnengetreden in het bedrijfspand en dit daarom onrechtmatig was. Ook is gesteld dat sprake was van onrechtmatige doorzoeking van de ruimte in dit pand, waarin zich de koelcelelementen bevonden. Volgens de verdediging was de verdenking feitelijk slechts gebaseerd op de omstandigheid dat er auto’s van mensen met antecedenten voor dit pand stonden. Gesteld is dat dit is aan te merken als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dit moet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden, zoals deze zijn vermeld in het proces-verbaal van de verbalisanten (p. 1 e.v.), mede in samenhang bezien, voldoende waren voor een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Er was onder meer een melding binnengekomen dat ter plekke een hennepkwekerij zou zijn en dat daar continue dure auto’s zijn gezien. Ook bleek uit onderzoek door de verbalisanten naar deze auto’s en een auto die door henzelf veelvuldig was gesignaleerd bij dit pand, dat een aantal van de tenaamgestelden van die auto’s antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet (hennep/amfetamine). Dit was voldoende basis voor het binnentreden in dit pand. Nu het een bedrijfspand betreft, was een machtiging tot binnentreden niet vereist. Hetgeen de verbalisanten in het pand aantroffen (onder meer zogenoemde slakkenhuizen en koelcelelementen) en hoorden, ondersteunde de verdenking dat er een hennepkwekerij aanwezig zou zijn en was dus voldoende reden voor het instellen van een nader onderzoek. De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van dit pand. Het verweer wordt daarom verworpen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de verdachte van een deel van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken, leidt dit tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is echter toch een forse gevangenisstraf aangewezen. Met name de gevaarzetting voor de omgeving weegt hierbij zwaar mee.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 21 november
2017 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1.659,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van een grote hoeveelheid amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende amfetamine, en/of een grote hoeveelheid MDMA, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of een grote
hoeveelheid metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine,
zijnde amfetamine en/of MDMA en/of metamfetamine (een) middel(en) vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(onderdelen van) een of meer productieopstelling(en) en/of een of meer
ander(e) appara(a)t(en) en/of chemicaliën en/of grondstoffen (o.a. arachide
olie, aceton, mierenzuur, methanol, N-formylamfetamine, natriumhydroxide,
zwavelzuur, formamide, methylamine, fosforzuur, BMK-glycidezuur, BMK en/of
APAAN)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 21 november
2017 te Schiedam, althans in Nederland,
als gebruiker
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een of meer geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage 1 van de
Verordening 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten (een)
hoeveelhe(i)d(en)
- 1- Fenyl-2-propanon (BMK) en/of
- Alfa-fenylacetoacetonitril (APAAN)
zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning,
in zijn bezit heeft gehad;
art. 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën juncto artikel 3 lid
2 van de EG verordening nr. 273/2004
art 2 ahf/ond a Wet voorkoming misbruik chemicaliën