ECLI:NL:RBROT:2018:5036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
10/731071-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet met betrekking tot een drugsfabriek

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met anderen een drugsfabriek heeft opgezet en ingericht voor de productie van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2017 in een bedrijfspand in Schiedam aanwezig was, waar een in werking zijnde drugsfabriek werd aangetroffen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van amfetamine. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar verklaarde bewezen dat hij op 21 november 2017 voorwerpen voorhanden had die bestemd waren voor de productie van amfetamine. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden en herroepte de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte voor 200 dagen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de risico's voor de omgeving zwaar mee in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/731071-17
VI-nummer: 99/000830-43
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. mr. J.L.C.M. Kuipers, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 22 februari en 26 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest;
  • volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 200 dagen in de zaak met VI-nummer 99/000830-43.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding (vaststaande feiten)
Op 21 november 2017 heeft de politie - naar aanleiding van onder meer een melding over de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in een bedrijfspand - een onderzoek ingesteld in een bedrijfspand gelegen aan het [adres delict] te Schiedam (hierna: het bedrijfspand). In dat pand bleek gevestigd een bedrijf met de naam [naam bedrijf] . Bij dit onderzoek is in dit pand een in werking zijnde drugsfabriek (drugslaboratorium) aangetroffen. Deze bestond uit een destillatieruimte, een productieruimte, een afzuigruimte en een opslagruimte. In de productieruimte stonden drie in werking zijnde productielijnen. Een vierde lijn lag op dat moment stil. In de diverse ruimtes stonden apparatuur, liters chemicaliën, afvalstoffen en half- en/of eindproducten (precursor en/of verdovend middel), alles vermoedelijk voor het produceren van amfetamine. In een diepvrieskist werd ook een hoeveelheid amfetamine (1106 gram) aangetroffen.
De verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] waren op dat moment in het pand aanwezig en zijn toen aangehouden.
4.2.
Feiten 1, 2 en 4
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. In het bedrijfspand werd amfetamine geproduceerd. Ook zijn daar een hoeveelheid amfetamine en de chemische stof BMK aangetroffen. En er is een indicatie voor de aanwezigheid van de chemische stof APAAN, een grondstof voor de vervaardiging van BMK. Er is voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , betrokken is geweest bij de productie van de amfetamine en ook de aangetroffen amfetamine en chemicaliën voorhanden heeft gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Bewezen kan worden dat de verdachte in het pand aanwezig was op het moment dat het drugslaboratorium in werking was. Uit zijn eigen verklaring op zitting komt naar voren dat hij daar eerder ten behoeve van de opbouw van dat laboratorium werkzaamheden heeft verricht. Er kan echter, bij gebreke van concreet bewijs daarvoor, niet worden vastgesteld dat hij handelingen heeft verricht waaruit blijkt dat hij toen bezig was of is geweest met het produceren van amfetamine. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van de verdachte bij de productie van amfetamine.
Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de daar opgeslagen amfetamine. Ook ontbreekt bewijs dat deze zich ook in zijn machtssfeer bevond. Deze amfetamine stond niet in het zicht.
Ten aanzien van het bezit van APAAN en BMK geldt dat deze stoffen in de productieruimte zijn aangetroffen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte ook in die ruimte aanwezig is geweest en van de aanwezigheid van die specifieke stoffen op de hoogte is geweest of op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van die stoffen van de aard daarvan op de hoogte had moeten zijn. Er is daarom ook onvoldoende bewijs voor het voorhanden hebben van deze stoffen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. De verdachte heeft op de zitting een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in het bedrijfspand. Hij heeft verklaard dat hij een week voor de aanhouding twee destillatieketels heeft geplaatst en aangesloten. Hij zegt dat hij hiervoor is benaderd door een man met bij de bijnaam ‘ [nickname] ’ die hij kent uit de Penitentiaire Inrichting waar hij gedetineerd is geweest. In het dossier is geen bewijs aanwezig dat hij toen wist dat deze ketels bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Hij kreeg dit pas door toen hij daar voor een derde keer kwam, namelijk op de dag van de aanhouding. Hij zat toen in de kantine en rook de stank. Dat wist hij echter niet op het moment dat hij de ketels plaatste. De panelen waren toen al wel geplaatst, maar verder stond er nog maar vrij weinig. Er was zeker nog niets in werking. Hij dacht toen dat de ketels bestemd waren voor het destilleren van alcohol. Het plaatsen van deze ketels is dus niet aan te merken als het verrichten van voorbereidings- en/of bevorderingshandeling in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Ook overigens is er het dossier geen bewijs hiervoor aanwezig.
4.3.2.
Beoordeling
Zoals hiervoor reeds overwogen, was er op 21 november 2017 in het bedrijfspand een in werking zijnde - gelet op de omvang - drugsfabriek en was de verdachte samen met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] in dit pand aanwezig.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte op de zitting, wordt verder vastgesteld dat twee weken voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte het drugslab (beter gezegd drugsfabriek) in ieder geval nog niet geïnstalleerd was. Getuige [naam getuige] heeft, samen met de eigenaar van het pand, het pand toen nog gecontroleerd en heeft niets ter zake aangetroffen. Dit brengt mee dat (in ieder geval) in de twee weken voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte de benodigde materialen en grondstoffen in het pand zijn gebracht en de drugsfabriek is ingericht en in werking is gesteld. Uit het feit dat zowel precursoren voor amfetamine zijn aangetroffen, maar ook al het gerede product amfetamine, alsmede de vervuilde staat van de productievloer, leidt de rechtbank af dat de fabriek al langer in werking is geweest dan de enkele dag, waarop de verdachte en zijn medeverdachten daar zijn aangetroffen.
Onder meer zijn in die periode nog koelpanelen geplaatst ter afscherming en zijn de productieopstelling en andere apparaten aangesloten en in werking gesteld. De verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] zijn in die periode meerdere malen in dit pand aanwezig geweest. De verdachte heeft in dit pand toen nog twee destillatieketels geplaatst, aangesloten en in werking gesteld en de werking van die ketels nog gecontroleerd.
Hij heeft daarmee een actieve en wezenlijke bijdrage geleverd aan het opzetten van de drugsfabriek. De destillatieketels waren immers noodzakelijk voor de productie van de amfetamine. Dat hij niet zou hebben geweten dat deze voor dat doel bestemd waren, acht de rechtbank onaannemelijk. In het bedrijfspand is geen enkele aanwijzing gevonden dat zich daar een bedrijf had gevestigd dat zich bezig ging houden met de productie van alcohol, terwijl de in het zicht staande grondstoffen, zoals gootsteenontstopper, aceton, caustic soda, zwavelzuur en peanutoil, al helemaal niet op de destillatie van alcohol duiden. De aanwezigheid van deze stoffen en de penetrante chemische geur in de ruimtes leiden tot de conclusie dat de verdachte moet hebben geweten en in ieder geval moet hebben vermoed dat de ketels bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Er is daarom op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het verrichten van de voorbereidingshandelingen ten behoeve van het produceren van amfetamine.
4.3.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 21 november 2017 te Schiedam tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken
enverwerken van een hoeveelheid amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen,
(onderdelen van) een of meer productieopstelling(en) en/of een of meer ander(e) appara(a)t(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
3.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen een omvangrijke drugsfabriek, waar amfetamine werd geproduceerd opgezet en ingericht.
De productie van amfetamine en de bijbehorende opslag van chemicaliën, nodig voor de productie van synthetische drugs brengen grote gevaren mee, zoals ontploffings- en brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen.
Die fabriek is bovendien opgezet in een daarvoor niet geschikt bedrijfspand, waarboven en waaromheen zich woningen bevonden.
Het handelen van de verdachten heeft dus zeer grote risico’s (bijv. explosies, verspreiding van giftige dampen) voor de omgeving meegebracht. Als die gevaren zich hadden verwezenlijkt, hadden de gevolgen daarvan verstrekkend kunnen zijn. Dat er na ontdekking van deze drugsfabriek een gezin met vier kinderen moest worden geëvacueerd uit een nabijgelegen woning, zoals blijkt uit het dossier, is in dat opzicht veelzeggend.
Ook heeft de productie van synthetische drugs andere grote negatieve gevolgen. Onder meer levert dit schade op voor het milieu. De afvalstoffen die vrijkomen bij de productie van synthetische drugs worden vaak op illegale wijze gedumpt. De productie van harddrugs en de handel daarin leidt ook tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de drugshandel wordt verdiend. Ook de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van deze harddrugs zijn groot. Amfetamine is erg verslavend en het gebruik daarvan kan leiden tot ernstige en blijvende gezondheidsschade.
De verdachte heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is alleen uit geweest op zijn eigen gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is op 11 april 2017 onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk drugsdelict (gepleegd in 2008). Toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde, was hij nog maar kort uit detentie. Hij liep in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
7.3.2.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 januari 2018. Dit rapport houdt - onder meer - het volgende in.
De verdachte heeft inkomsten, huisvesting, een steunend netwerk, geen schulden en er is geen sprake van middelengebruik. Behoudens de aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk, heeft de rapporteur geen problemen geconstateerd die het risico op recidive kunnen verhogen. De verdachte komt intelligent en vaardig genoeg over om de risico’s en gevolgen van zijn gedrag te overzien en om zichzelf te kunnen handhaven in de maatschappij. Op basis van zijn eerdere veroordeling wegens een soortgelijk feit en het feit dat hij onderhavig delict zou hebben gepleegd terwijl er sprake is van een proeftijd, kan recidive niet worden uitgesloten. Bij veroordeling lijkt het aannemelijk dat er sprake is geweest van berekenend en bewust delictgedrag voor financieel gewin en dat een proeftijd hem er niet van weerhouden heeft om delicten te plegen. Daarom wordt geadviseerd om hem een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Mogelijk dat dat voldoende afschrikwekkend zal zijn, zodat de verdachte in zal zien dat misdaad niet loont.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Verweer vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De verdediging heeft aangevoerd dat de verbalisanten te lichtvaardig, namelijk zonder redelijk vermoeden van schuld, zijn binnengetreden in het bedrijfspand en dit daarom onrechtmatig was. Ook is gesteld dat sprake was van onrechtmatige doorzoeking van de ruimte in dit pand, waarin zich de koelcelelementen bevonden. Volgens de verdediging was de verdenking feitelijk slechts gebaseerd op de omstandigheid dat er auto’s van mensen met antecedenten voor dit pand stonden. Gesteld is dat dit is aan te merken als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dit moet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden, zoals deze zijn vermeld in het proces-verbaal van de verbalisanten (p. 1 e.v.), mede in samenhang bezien, voldoende waren voor een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Er was onder meer een melding binnengekomen dat ter plekke een hennepkwekerij zou zijn en dat daar continue dure auto’s zijn gezien. Ook bleek uit onderzoek door de verbalisanten naar deze auto’s en een auto die door henzelf veelvuldig was gesignaleerd bij dit pand, dat een aantal van de tenaamgestelden van die auto’s antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet (hennep/amfetamine). Dit was voldoende basis voor het binnentreden in dit pand. Nu het een bedrijfspand betreft, was een machtiging tot binnentreden niet vereist. Hetgeen de verbalisanten in het pand aantroffen (onder meer zogenoemde slakkenhuizen en koelcelelementen) en hoorden, ondersteunde de verdenking dat er een hennepkwekerij aanwezig zou zijn en was dus voldoende reden voor het instellen van een nader onderzoek. De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van dit pand. Het verweer wordt daarom verworpen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de verdachte van een deel van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken, leidt dit tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is echter toch een forse gevangenisstraf aangewezen. Met name de gevaarzetting voor de omgeving weegt hierbij zwaar mee.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van het gerechtshof Den Bosch van 27 november 2014 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, welke bij arrest van de Hoge Raad van 11 april 2017 is verminderd tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 10 maanden.
De verdachte is op 13 september 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 13 september 2017 en bedraagt 365 dagen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de proeftijd te verlengen. Het heeft heel lang geduurd voordat de zaak onherroepelijk is geworden en voordat voornoemde proeftijd is ingegaan. Het strafbare feit dateert uit 2008. De verdachte is na zijn voorarrest een hele lange periode op vrije voeten geweest en is toen niet met justitie in aanraking gekomen. Ook is hij in die periode mantelzorger geweest voor zijn ouders. Het is dus lange tijd goed gegaan. Verzocht wordt daarmee rekening te houden en de verdachte een kans te geven om te laten zien dat hij ook hierna een leven kan leiden zonder daarbij in aanraking te komen met justitie.
8.3.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Hij heeft dit feit kort na zijn invrijheidstelling gepleegd. Ook betreft het een soortgelijk feit als waarvoor hij destijds is veroordeeld. Er is daarom reden om over te gaan tot de door de officier van justitie gevorderde volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat de verdachte daarvoor lange tijd niet met justitie in aanraking gekomen is, maakt dat niet anders.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten 200 dagen, moet worden ondergaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, groot
200 (tweehonderd) dagen,alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 21 november
2017 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1.659,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Schiedam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van een grote hoeveelheid amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende amfetamine, en/of een grote hoeveelheid MDMA, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of een grote
hoeveelheid metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine,
zijnde amfetamine en/of MDMA en/of metamfetamine,
(een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen,
(onderdelen van) een of meer productieopstelling(en) en/of een of meer
ander(e) appara(a)t(en) en/of chemicaliën en/of grondstoffen (o.a. arachide
olie, aceton, mierenzuur, methanol, N-formylamfetamine, natriumhydroxide,
zwavelzuur, formamide, methylamine, fosforzuur, BMK-glycidezuur, BMK en/of
APAAN)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 21 november
2017 te Schiedam, althans in Nederland,
als gebruiker
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een of meer geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage 1 van de
Verordening 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten (een)
hoeveelhe(i)d(en)
- 1- Fenyl-2-propanon (BMK) en/of
- Alfa-fenylacetoacetonitril (APAAN)
zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning,
in zijn bezit heeft gehad;
art. 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën juncto artikel 3 lid
2 van de EG verordening nr. 273/2004
art 2 ahf/ond a Wet voorkoming misbruik chemicaliën