ECLI:NL:RBROT:2018:5087
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar na gedragingen die de betrouwbaarheid aantasten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa), en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn opsporingsbevoegdheid verloren na een aantal incidenten die zijn betrouwbaarheid in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de opsporingsbevoegdheid gerechtvaardigd was, gezien de gedragingen van de eiser, waaronder rijden onder invloed en het niet overhandigen van zijn identiteitsbewijs. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet voldeed aan de eisen van betrouwbaarheid zoals vastgelegd in de wetgeving voor Boa's. De eiser voerde aan dat zijn gedragingen voortkwamen uit psychische klachten en alcoholgebruik, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de intrekking van de opsporingsbevoegdheid onterecht te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat de eiser niet meer van onbesproken gedrag was en dat de intrekking van de opsporingsbevoegdheid in het belang van de samenleving was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.