ECLI:NL:RBROT:2018:5087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
ROT 17/3592
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar na gedragingen die de betrouwbaarheid aantasten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa), en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn opsporingsbevoegdheid verloren na een aantal incidenten die zijn betrouwbaarheid in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de opsporingsbevoegdheid gerechtvaardigd was, gezien de gedragingen van de eiser, waaronder rijden onder invloed en het niet overhandigen van zijn identiteitsbewijs. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet voldeed aan de eisen van betrouwbaarheid zoals vastgelegd in de wetgeving voor Boa's. De eiser voerde aan dat zijn gedragingen voortkwamen uit psychische klachten en alcoholgebruik, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de intrekking van de opsporingsbevoegdheid onterecht te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat de eiser niet meer van onbesproken gedrag was en dat de intrekking van de opsporingsbevoegdheid in het belang van de samenleving was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/3592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. N.J. Glen - Boedhram,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J.J. Nooteboom.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de opsporingsbevoegdheid van eiser ingetrokken.
Bij besluit van 2 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 9 april 2018 aanvullende medische stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser is op 1 juli 2007 in dienst getreden als stadswacht bij de gemeente Vlaardingen. Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser, na zijn beëdiging in 2007, opnieuw voor een periode van vijf jaar opsporingsbevoegdheid als buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa) verleend voor domein I, Openbare Ruimte.
1.2.
Het Openbaar Ministerie heeft aan eiser op 23 december 2016 in het kader van een strafbeschikking een geldboete opgelegd van € 425,- terzake van rijden onder invloed, gepleegd op 19 oktober 2016. Eiser heeft tegen deze strafbeschikking geen verzet ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op 4 januari 2017 per e-mail een ambtsbericht ontvangen van de hoofdofficier van justitie Rotterdam (de hoofdofficier) en van de korpschef van de Nationale Politie (de korpschef), waarin hem wordt meegedeeld dat een onderzoek is ingesteld naar de gedragingen en betrouwbaarheid van eiser. Uit dit onderzoek blijkt dat eiser op 19 oktober 2016 door de politie is aangehouden omdat hij weigerde zijn identiteitsbewijs te overhandigen (artikel 447e Wetboek van Strafrecht). Eiser heeft zich daarbij tegenover de verbalisanten ontoelaatbaar gedragen, onder meer door zich fysiek te verzetten. Kort na zijn vrijlating is eiser opnieuw aangehouden wegens rijden onder invloed. De hoofdofficier en de korpschef concluderen dat eiser niet meer beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsactiviteiten en adviseren verweerder om zijn opsporingsbevoegdheid in te trekken.
1.4.
Bij brief van 16 januari 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft zijn opsporingsbevoegdheid te laten vervallen. Eiser heeft in reactie op dit voornemen bij brief van 29 januari 2017 zijn zienswijze aan verweerder kenbaar gemaakt en hem verzocht te volstaan met een waarschuwing.
1.5.
Met het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser niet meer voldoet aan de eis van betrouwbaarheid, als omschreven in artikel 17, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: het Bbo). Hierdoor komt de opsporingsbevoegdheid van eiser met ingang van 11 februari 2017 te vervallen.
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) blijkt dat eiser naast de strafbeschikking van 23 december 2016, waarbij hem ter zake van rijden onder invloed een geldboete is opgelegd, in 2008 eveneens wegens rijden onder invloed is veroordeeld tot een geldboete en dat hem in 2012 bij strafbeschikking een geldboete is opgelegd wegens overtreding van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). De hoofdofficier en de korpschef hebben op basis van hun onderzoek geconcludeerd dat eiser niet meer beschikt over de vereiste betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden.
Hoewel het belang van eiser bij behoud van zijn opsporingsbevoegdheid wordt erkend, rekent verweerder hem zwaar aan dat hij ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond tegenover collega-opsporingsambtenaren en dat hij na zijn vrijlating onder invloed van drank is gaan autorijden. Door eiser aangevoerde omstandigheden en psychische klachten doen niet af aan het feit dat deze gedragingen niet passen bij een buitengewoon opsporingsambtenaar en de daarbij noodzakelijke betrouwbaarheid aantasten. Het verdere functioneren van eiser als Boa is hierbij niet in geding.
2.1.
Eiser voert in beroep aan dat, voor zover sprake is geweest van ontoelaatbare gedragingen, deze samenhangen met alcoholgebruik als gevolg van zijn psychische klachten (een recidiverende depressieve stoornis). Deze stoornis wordt bevestigd in de door eiser overgelegde medische informatie. De gedragingen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit kunnen eiser niet worden toegerekend, aangezien hij beschikt over een sterk verminderd inzicht in het eigen handelen. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat met de ontoerekenbaarheid van de bedoelde gedragingen, deze feiten niet de conclusie van verweerder kunnen dragen dat eiser niet langer beschikt over de vereiste betrouwbaarheid om opsporingstaken te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar zijn psychische gesteldheid in relatie tot het alcoholgebruik, temeer daar eiser altijd goed heeft gefunctioneerd en er geen eerdere incidenten hebben plaatsgevonden.
Eiser voert aan dat hij door de politie bij zijn aanhouding op 19 oktober 2016 zeer hardhandig is aangepakt en dat hij zich met nekklachten onder behandeling heeft moeten stellen van een fysiotherapeut. Eiser heeft ter zitting opgemerkt dat het Openbaar Ministerie nog niet heeft beslist op het door hem ingediende klacht tegen de naar zijn mening onterechte aanhouding wegens schending van de legitimatieplicht.
2.2.
Eerder gepleegde strafbare feiten in 2008 en 2012 zijn - aldus eiser - door verweerder ten onrechte meegewogen in het bestreden besluit, nu deze feiten reeds bekend waren bij het besluit in 2012 tot verlenging van zijn opsporingsbevoegdheid. Daarnaast is het feit waarvoor eiser werd veroordeeld in 2008 gepleegd in de periode voor zijn beëdiging als Boa. Het bestreden besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel en is onvoldoende gemotiveerd, aangezien verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het belang van de samenleving naar zijn oordeel zwaarder weegt dan het belang van eiser. In dit verband wijst eiser onder meer op zijn gevorderde leeftijd, zijn goede staat van dienst en zijn psychische gezondheidsklachten. Eiser heeft ter zitting opgemerkt dat verweerder had kunnen volstaan met een tijdelijke schorsing of een waarschuwing.
3.1.
In reactie op het beroepschrift handhaaft verweerder het standpunt dat eiser niet meer beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, omdat hij niet van onbesproken gedrag is. Verweerder verwijst in dat verband naar het proces-verbaal bij de aanhouding van eiser op 19 oktober 2016, het uittreksel uit het JDS en het advies van de hoofdofficier en de korpschef. Door eiser aangevoerde psychische klachten doen niet af aan zijn verantwoordelijkheid voor de hem verweten gedragingen. Een Boa heeft een bijzondere status, waarbij wordt verwacht dat hij zich houdt aan wet- en regelgeving, dat hij niet in aanraking komt met justitie en dat hij zich in elke situatie kan beheersen. Aangezien het gedrag van eiser niet verschoonbaar wordt geacht, bestond geen aanleiding tot nader onderzoek naar zijn psychische gesteldheid.
3.2.
Verweerder weerspreekt de stelling van eiser dat feitelijk alleen de strafbeschikking van 23 december 2016 aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd. Eiser heeft in het verleden meerdere strafbare feiten gepleegd, waarbij voor rijden onder invloed sprake is van recidive. Eerdere justitiecontacten uit 2008 en 2012 vallen binnen de geldende terugkijktermijn van tien jaar bij beoordeling van de betrouwbaarheid van Boa’s. Dat deze informatie eerder niet in de weg stond aan verlenging van de aan eiser verleende opsporingsbevoegdheid, betekent niet dat hiermee bij de huidige herbeoordeling geen rekening mag worden gehouden. Anders dan eiser stelt heeft verweerder bij zijn besluit weldegelijk een belangenafweging gemaakt, waarbij de omstandigheden van het geval in het bestreden besluit kenbaar zijn betrokken. Verweerder handhaaft het standpunt dat hij daarbij op goede gronden het belang van de samenleving zwaarder heeft gewogen dan het belang van eiser.
4.1.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van het Bbo is een buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheid bevoegd op het grondgebied, vermeld in de akte van beëdiging, opsporingsbevoegdheden uit te oefenen.
Op grond van artikel 17, eerste lid, beschikt een persoon over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is. In het tweede lid is bepaald dat de minister beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden.
Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, vervalt de opsporingsbevoegdheid met ingang van de dag na de datum waarop is vastgesteld dat de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is.
In onderdeel 3.3 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Beleidsregels) van de Minister van Justitie en Veiligheid (Stcrt. 2015, nr. 16504) is een nadere invulling gegeven aan de eis van betrouwbaarheid als bedoeld in de artikelen 2 en 17 van het Bbo. Hierin is vastgelegd dat verweerder, behalve bij de initiële aanvraag en bij een aanvraag tot verlenging van de opsporingsbevoegdheid, de betrouwbaarheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar tussentijds kan toetsen. De tussentijdse toets of de buitengewoon opsporingsambtenaar nog betrouwbaar is, wordt uitgevoerd aan de hand van de justitiële documentatie of politiële informatie afkomstig van de toezichthouder en/of de direct toezichthouder, waaraan eveneens advies kan worden gevraagd. Ook feiten die (nog) niet tot strafrechtelijke vervolging hebben geleid, worden meegenomen bij het bepalen of de Boa nog betrouwbaar kan worden geacht.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat eiser niet meer voldoet aan de eis van betrouwbaarheid en op die grond de opsporingsbevoegdheid van eiser heeft kunnen intrekken. De rechtbank oordeelt dat ‘betrouwbaarheid’ en ‘van onbesproken gedrag’ begrippen zijn waaraan verweerder nadere invulling dient te geven. De rechtbank dient derhalve de door verweerder gegeven invulling van die begrippen terughoudend te toetsen. De rechtbank stelt verder vast dat in de Beleidsregels is uiteengezet welke elementen in een concreet geval worden gebruikt bij de beoordeling van deze begrippen, maar dat daarin niet nader beschreven staat wanneer iemand betrouwbaar en/of van onbesproken gedrag is.
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de vraag of hij van onbesproken gedrag is alleen kan worden beantwoord op basis van feiten die zijn ontstaan na de verlenging van zijn opsporingsbevoegdheid in 2012. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat de door eiser in 2008 en 2012 gepleegde strafbare feiten, naast de hem verweten ontoelaatbare gedragingen op 19 oktober 2016, de naar aanleiding hiervan opgelegde strafbeschikking van 23 december 2016 en het advies van de hoofdofficier en de korpschef, dienden te worden betrokken bij het besluit tot de intrekking van zijn opsporingsbevoegdheid, nu deze feiten vallen binnen de door verweerder gehanteerde terugkijktermijn van tien jaar. Dat de genoemde feiten uit 2008 en 2012 eerder geen belemmering vormden voor de verlenging van de opsporingsbevoegdheid van eiser, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bevoegdheid van verweerder om eerdere veroordelingen in de huidige herbeoordeling mee te wegen. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het feit dat eiser in 2008 is veroordeeld wegens rijden onder invloed en ook bij de hem thans hem verweten gedragingen onder invloed van alcohol verkeerde.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit - in het licht van de onder 4.3 geschetste omstandigheden - toereikend gemotiveerd waarom eiser naar zijn oordeel niet meer van onbesproken gedrag is en daarmee niet langer beschikt over de vereiste betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsactiviteiten. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat de weigering van eiser om zich te legitimeren tegenover collega-opsporingsambtenaren, zijn fysiek verzet bij aanhouding en het feit dat hij na zijn vrijlating onder invloed van drank is gaan autorijden, binnen zijn functie als Boa moeten worden aangemerkt als ontoelaatbaar gedrag. De stelling van eiser dat hij bij zijn aanhouding door de collega-opsporingsambtenaren hardhandig is aangepakt en dat hij zich vervolgens wegens nekklachten onder behandeling heeft moeten stellen van een fysiotherapeut, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan deze conclusie. Dat het Openbaar Ministerie, zoals eiser ter zitting heeft opgemerkt, nog niet heeft beslist over de verdere strafrechtelijke afdoening van de hem verweten schending van de legitimatieplicht, leidt - mede gelet op wat hierover in onderdeel 3.3 van de Beleidsregels is bepaald - evenmin tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat voor de aanhouding geen sprake is geweest van mishandeling van zijn ex-echtgenote, reeds omdat de bedoelde mishandeling door verweerder niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit.
4.5.
Door eiser aangevoerde psychische klachten en hiermee samenhangende alcoholproblemen zijn naar het oordeel van de rechtbank door verweerder voldoende gemotiveerd betrokken in zijn besluitvorming. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de hoge integriteitseisen die verbonden zijn aan de functie van Boa met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur. De Beleidsregels vermelden nadrukkelijk dat een Boa van onbesproken gedrag moet zijn. Ook indien de noodzakelijke betrouwbaarheid van de Boa niet langer aanwezig is als gevolg van medische of psychische omstandigheden, kan dit aanleiding zijn tot intrekking van de opsporingsbevoegdheid. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem onder invloed van alcohol gepleegde feiten hem als gevolg van zijn psychische klachten in het geheel niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder binnen deze context niet gehouden was de door eiser aangevoerde psychische klachten nader te onderzoeken en de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ontoelaatbare gedragingen op basis van de beschikbare medische informatie in redelijkheid aan eiser heeft kunnen toerekenen.
4.6.
Het beroep van eiser op schending van het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft in redelijkheid in dit geval meer waarde mogen hechten aan het belang van de samenleving, die erop moet kunnen vertrouwen dat een Boa zich houdt aan wet- en regelgeving en zich in elke situatie kan beheersen, dan aan het belang van eiser. Verweerder heeft in het bestreden besluit en in zijn verweerschrift toegelicht dat hij bij zijn afweging van de omstandigheden van het geval, de gevolgen voor eiser van de intrekking van zijn opsporingsbevoegdheid nadrukkelijk heeft meegewogen. Door eiser aangevoerde psychische klachten doen, met wat hierover onder 4.5 is overwogen, evenmin af aan de evenredigheid van het bestreden besluit. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende concrete en kenbare afweging door verweerder van alle relevante omstandigheden van het geval.
4.7.
Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter, in aanwezigheid van G.T. Molleman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.