In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vennootschap AUGUSTA ENERGY S.A. en MAASTANK B.V. Augusta, gevestigd in Genève, vorderde dat Maastank de producten van Augusta in overeenstemming met de overeenkomst van tankopslag zou blijven inslaan, behandelen en uitleveren. Maastank had echter een retentierecht ingeroepen op de goederen van Augusta, wat leidde tot een geschil over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter, gezien het tussen partijen overeengekomen arbitragebeding.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het arbitragebeding in de overeenkomst tussen partijen bepaalt dat geschillen door een arbiter moeten worden behandeld. De rechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat de gevraagde voorziening niet of niet tijdig in arbitrage kon worden verkregen. Hierdoor verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van de vordering van Augusta kennis te nemen. Augusta werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Maastank zijn begroot op € 1.606,00.
De uitspraak benadrukt het belang van arbitragebedingen in commerciële overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om deze bepalingen te respecteren. De voorzieningenrechter heeft de procedure en de feiten zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de arbitrage in dit geval de juiste weg was voor het oplossen van het geschil.