ECLI:NL:RBROT:2018:5131

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
C/10/552678 / KG ZA 18-665
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding met betrekking tot arbitragebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de vennootschap AUGUSTA ENERGY S.A. en MAASTANK B.V. Augusta, gevestigd in Genève, vorderde dat Maastank de producten van Augusta in overeenstemming met de overeenkomst van tankopslag zou blijven inslaan, behandelen en uitleveren. Maastank had echter een retentierecht ingeroepen op de goederen van Augusta, wat leidde tot een geschil over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter, gezien het tussen partijen overeengekomen arbitragebeding.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het arbitragebeding in de overeenkomst tussen partijen bepaalt dat geschillen door een arbiter moeten worden behandeld. De rechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat de gevraagde voorziening niet of niet tijdig in arbitrage kon worden verkregen. Hierdoor verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van de vordering van Augusta kennis te nemen. Augusta werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Maastank zijn begroot op € 1.606,00.

De uitspraak benadrukt het belang van arbitragebedingen in commerciële overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om deze bepalingen te respecteren. De voorzieningenrechter heeft de procedure en de feiten zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de arbitrage in dit geval de juiste weg was voor het oplossen van het geschil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/552678 / KG ZA 18-665
Vonnis in kort geding van 19 juni 2018
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
AUGUSTA ENERGY S.A.,
gevestigd te Genève (Zwitserland),
eiseres,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAASTANK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mr. J.J. Schelling en J.C.J. van de Rakt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Augusta en Maastank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juni 2018, met producties;
  • de producties van Maastank;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 19 juni 2018;
  • de pleitnota in het bevoegdheidsincident van Maastank.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Augusta handelt in oliën, waaronder gebruikte bakoliebiodiesel en Acid Oil. Maastank exploiteert een tankopslag. Op grond van overeenkomsten tot tankopslag (Tankstorage Agreements) heeft Maastank sinds 2016 handelsvoorraad van Augusta in opslag.
2.2.
In artikel 8 van de laatstelijk in februari 2018 tussen partijen gesloten Tankstorage Agreement is het volgende beding opgenomen:

Any disputes arising from or connected with this Agreement are to be arbitrated by one arbiter which is appointed by the Parties. Should the Parties not be able to agree on the arbiter, any dispute arising out of or in connection with this Agreement shall be exclusively referred to arbitration in Rotterdam in accordance with the TAMARA Arbitration Rules - see www.tamara-arbitration.nl.
2.3.
Bij brief van 15 juni 2018 heeft Maastank de overeenkomst van tankopslag opgezegd tegen 31 december 2018. In diezelfde brief roept zij tot zekerheid van betaling van € 524.954,98 aan openstaande facturen van een retentierecht in op alle goederen van Augusta die zij onder zich heeft. Feitelijk wordt dat retentierecht met ingang van maandag 18 juni 2018 ingeroepen, aangezien Maastank op 16 juni 2018 aan Augusta heeft toegestaan een schip te beladen.

3.Het geschil

3.1.
Augusta vordert – samengevat – te gelasten dat Maastank de producten van Augusta in overeenstemming met de overeenkomst van tankopslag blijft inslaan, behandelen en uitleveren, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Maastank in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt Augusta het volgende ten grondslag.
De inroeping van het retentierecht door Maastank is onrechtmatig. Door de (onterechte) blokkade van haar gehele handelsvoorraad lijdt Augusta grote schade. Zij heeft daarom een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening.
3.3.
Maastank heeft voor alle weren gevorderd dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Augusta kennis te nemen. Zij heeft daartoe gewezen op het tussen partijen overeengekomen arbitragebeding in samenhang met artikel 1022c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of de voorzieningenrechter zich op grond van het tussen partijen gesloten arbitragebeding onbevoegd dient te verklaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
Het geschil over de blokkade van de handelsvoorraad van Augusta hangt samen met de tussen hen gesloten overeenkomst van tankopslag. Of de blokkade daarnaast ook een onrechtmatige daad kan opleveren, doet aan die samenhang niet af. Het arbitragebeding in de betreffende overeenkomst bevat een tweetrapsraket, op grond waarvan partijen eerst gezamenlijk één arbiter dienen aan te wijzen en vervolgens – indien zij daarin niet slagen – het geschil dient te worden verwezen naar TAMARA (de stichting Transport and Maritime Arbitration Rotterdam-Amsterdam).
4.3.
Met betrekking tot het voorliggende geschil is de eerste stap van het beding niet bewandeld. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat Augusta niet heeft gesteld dat en waarom zij dat heeft nagelaten. Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat deze stap niet tot een tijdige beslissing zou hebben geleid, dient het geschil op grond van het arbitragebeding te worden verwezen naar TAMARA.
4.4.
Nu partijen hiermee zijn overeengekomen dat de arbitrage in Nederland moet plaatsvinden, dient de voorzieningenrechter haar bevoegdheid te beoordelen aan de hand van artikel 1022 Rv. Op grond van die bepaling kan de voorzieningenrechter zich uitsluitend bevoegd verklaren, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen.
4.5.
Artikel 6 van het geldende arbitragereglement (met ingangsdatum 1 januari 2015) van TAMARA voorziet in de mogelijkheid van een arbitraal kort geding, ongeacht of het geschil ook al in arbitrage aanhangig is. Augusta heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat van TAMARA niet of niet tijdig een voorziening kan worden verkregen. Ter zitting heeft Maastank bovendien verklaard dat zij in week 25 slechts enkele al bekende verhinderingen en heeft zij toegezegd bij een arbitraal kort geding te zullen verschijnen.
4.6.
Slotsom van het voorgaande is dat dat niet aannemelijk is geworden dat de gevraagde voorziening niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. De voorzieningenrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren om van de vordering van Augusta kennis te nemen.
4.7.
Augusta zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maastank worden begroot op € 1.606,00, waarvan € 626,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt Augusta in de proceskosten, tot dusver aan de zijde van Maastank begroot op € 1.606,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.
3077/2009