ECLI:NL:RBROT:2018:5276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
ROT 17_5487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verzoek om specificatie van politiegegevens uit de Basis Registratie Personen

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Rhijnsburger, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. I.D. de Hoop. Het primaire besluit, genomen op 23 mei 2017, wees het verzoek van eiser om een specificatie van de gegevens die door de politie uit de Basis Registratie Personen (BRP) zijn opgevraagd, af. Het bestreden besluit van 1 augustus 2017 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij nadere stukken heeft ingediend en verweerder een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 10 april 2018, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank heeft overwogen dat de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van toepassing zijn op de verwerking van politiegegevens. Eiser heeft aangevoerd dat de politie in de periode van 18 september 2008 tot 23 november 2016 427 keer gegevens over hem heeft opgevraagd. Verweerder heeft echter gesteld dat deze opvragingen voortvloeien uit een automatische koppeling tussen het politieregistratiesysteem BVH en de BRP, en dat er geen specifieke opvragingen zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden, omdat de bevragingen voortvloeien uit deze automatische koppeling en er geen reden van registratie is.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juni 2018 en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 17/5487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
en
de korpschef van politie, de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I.D. de Hoop.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 24 maart 2017, om een specificatie van de gegevens die door de politie vanuit de Basis Registratie Personen (BRP) zijn opgevraagd, afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef, van de Wet politiegegevens (Wpg) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
(…)
c. verwerken van politiegegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens;
d. verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wpg is deze wet van toepassing op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel is deze wet niet van toepassing op de verwerking van politiegegevens:
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke doeleinden;
b. ten behoeve van de interne bedrijfsvoering.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt.
1.2.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Eiser heeft vernomen dat de politie vanaf 18 september 2008 tot en met 23 november 2016 totaal 427 keer gegevens betreffende eiser uit de BRP heeft opgevraagd. Eiser heeft het Openbaar Ministerie bij brief van 24 maart 2017 verzocht aan te geven in welke kader, gespecificeerd per opvraging, deze gegevens zijn opgevraagd. Het Openbaar Ministerie heeft dit verzoek bij brief van 29 maart 2017 doorgezonden aan verweerder.
3. Verweerder heeft het verzoek afgewezen en het bezwaar daartegen in het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft allereerst toegelicht dat het politieregistratiesysteem BVH door een automatische koppeling met de BRP is verbonden. Dit betekent dat elke registratie, waaraan personen worden of reeds zijn gekoppeld, wordt gecheckt in de BRP om te controleren of de ingevoerde persoonsgegevens van deze personen de juiste gegevens zijn. Hieruit vloeit voort dat elke keer dat een persoon wordt ingevoerd, deze check plaatsvindt, maar dat dit ook gebeurt als een wijziging of aanvulling in een dergelijke registratie wordt aangebracht. Ook als aan een registratie meerdere personen zijn gekoppeld en een aanvulling of wijziging van de registratie plaatsvindt, worden alle gekoppelde personen automatisch in de BRP gecheckt. In deze gevallen is dus geen sprake van het specifiek opvragen van gegevens, maar van intern gebruik van het politieregistratiesysteem BVH waarbij geen sprake is van verstrekking van gegevens. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat geen reden dan wel achtergrond van de verwerking wordt geregistreerd, zodat de gevraagde gegevens ook niet in BVH zijn geregistreerd. Er zijn geen documenten beschikbaar omtrent de verzochte informatie. De Wpg biedt volgens verweerder dus geen grondslag om van de gevraagde gegevens kennis te nemen. Artikel 3 van de Wob biedt volgens verweerder evenmin grondslag om de gevraagde gegevens te verstrekken, omdat het geen informatie betreft die in documenten is neergelegd, zoals de Wob vereist.
3.1.
Verweerder heeft bij verweerschrift van 3 april 2018 het bestreden besluit nader toegelicht.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en acht de motivering ervan onvoldoende. Verweerder is een bestuursorgaan met veel bevoegdheden en moet aan eiser kunnen uitleggen waarom het politiepersoneel de bevragingen ten aanzien van eiser uitvoert. Het heeft er alle schijn van dat volstrekt willekeurig en zonder deugdelijke redenen bevragingen zijn gedaan. Verder had verweerder eiser dienen te horen op zijn bezwaar.
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, gelet op de motivering ervan, in rechte stand kan houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onweersproken is dat eiser verdachte is in een strafzaak. Zoals verweerder heeft toegelicht, vloeien de door eiser bedoelde bevragingen van de BRP voort uit een automatische koppeling tussen het politieregistratiesysteem BVH en de BRP. Deze koppeling is erop gericht dat de juiste naam, adres en woonplaatsgegevens, de NAW-gegevens, in het politiesysteem worden opgenomen, en dat eventuele wijzigingen in het bedrijfsprocessensysteem van de politie juist wordt doorgevoerd. Ook als het onderzoek van de politie zich op een andere verdachte in dezelfde strafzaak richt, vindt een automatische koppeling met de BRP plaats naar alle verdachten in die strafzaak, aldus de toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting. Dat verklaart de grote hoeveelheid bevragingen. Een reden van invoer bij het raadplegen door de politiefunctionaris van het BVH wordt niet vermeld. Nu de bevragingen van de BRP voortvloeien uit een automatische koppeling tussen twee registratiesystemen, al dan niet in het kader van de interne bedrijfsvoering en er geen reden van registratie plaatsvindt, waar het eiser juist om is te doen, terwijl verweerder geen gegevens heeft verstrekt, heeft verweerder kunnen stellen dat de Wpg geen basis biedt om van de gevraagde gegevens kennis te nemen.
Voor zover het verzoek van eiser moet worden opgevat als een verzoek op grond van de Wob, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder. Bij een verzoek op grond van de Wob moet het immers gaan om informatie die is neergelegd in documenten en daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft voldoende uiteengezet dat in dit geval de bevragingen van de BRP niet tot documenten zijn te herleiden. Volgens vaste jurisprudentie is een bestuursorgaan voorts niet verplicht om informatie die niet is neergelegd in documenten openbaar te maken (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6023).
6. Over de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door belanghebbende is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, in samenhang met het primaire besluit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien en het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen achten. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.