Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
€ 20.000,= toe te kennen, op grond van artikel 7:682 lid 3, onderdeel c, BW. Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Stedin.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
De kantonrechter onderschrijft dat de re-integratie van [verzoeker] niet soepel is verlopen, echter is reeds vast komen te staan dat Stedin in deze wel aan haar verplichtingen heeft voldaan. De verwijten die in dit kader aan [V.] worden gemaakt kunnen daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot de vaststelling dat er sprake is van een onheuse bejegening van [verzoeker] door [V.]. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat - kort gezegd - het handelen van [V.] de oorzaak is van zijn arbeidsongeschiktheid nog dat [verzoeker] zich op 18 mei 2015 ziek heeft gemeld, terwijl [V.] officieel pas op 1 juli 2015 de nieuwe leidinggevende van [V.] is geworden. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is dit standpunt van [verzoeker] niet zonder meer begrijpelijk.