Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2018 in de zaak tussen
[verzoekster],gemachtigde: mr. G.P. Roth,
Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM),gemachtigden: mr. M.L. Batting en mr. T. Gillhaus.
Procesverloop
Overwegingen
De AFM stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat het boetebesluit wel onherroepelijk was op 15 mei 2018.
Een besluit dat door het welbewust ongebruikt laten verstrijken van de wettelijke beroepstermijn eenmaal onherroepelijk is geworden, blijft naar het oordeel van de voorzieningenrechter per definitie onherroepelijk, ook als ver na het verstrijken van deze termijn alsnog beroep wordt ingesteld tegen dat besluit. Dat de AFM met het nemen van het publicatiebesluit onverplicht heeft gewacht tot na de uitspraak van 14 februari 2018 van de rechtbank, betekent niet dat zij vervolgens ook de uitkomst van de verzetsprocedure moest afwachten. De inhoud van de uitspraak van 14 februari 2018 en van de uitspraak van heden op het verzet biedt evenmin aanknopingspunten voor de conclusie dat in afwijking op de hoofdregel moet worden aangenomen dat het boetebesluit op 15 mei 2018 nog niet onherroepelijk was.
De AFM brengt naar voren dat zij het aanwenden van rechtsmiddelen uitsluitend moet bekendmaken als sprake is van een rechtsmiddel dat direct verband houdt met het boetebesluit zelf. Het doen van verzet valt daar niet onder.
Volgens het in 4.2 opgenomen citaat uit de wetsgeschiedenis moet bij publicatie in elk geval steeds de actuele stand van zaken worden gepubliceerd. Ten tijde van het publicatiebesluit was die stand van zaken dat [verzoekster] verzet had gedaan tegen de uitspraak van 14 februari 2018.