ECLI:NL:RBROT:2018:5595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
10/690167-17 en 10/692088-17 (gevoegd) / vordering TUL VV: 03/218809-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij in Rotterdam met vuurwapen en mishandeling

Op 19 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 3 mei 2017 in Rotterdam, waarbij een persoon om het leven kwam. De verdachte had zich eerder onttrokken aan een PIJ-maatregel en bevond zich in een milieu waar het gebruik van vuurwapens normaal was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de doodslag op het slachtoffer had gepleegd, nadat hij eerder door het slachtoffer was bestolen bij een poging tot de aanschaf van een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, met schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer. De zaak omvatte ook andere tenlasteleggingen, waaronder mishandeling en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II en III, en dat de dagvaarding geldig was. De rechtbank weigerde de vrijspraak voor de andere tenlasteleggingen en oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer, maar ook voor de mishandeling van een andere persoon. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals met het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/690167-17 en 10/692088-17 (gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 03/218809-15
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, locatie Alphen aan den Rijn.
Raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018 en 5 juli 2018.
Op 5 juli 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarbij de feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/690167-17 als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de nader omschreven tenlastelegging en de dagvaarding met parketnummer 10/692088-17 zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 (doodslag), 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 03-218809-15.

4.Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 3

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de tenlastelegging zo algemeen geformuleerd is dat de verdachte zich daartegen niet kan verweren, omdat onduidelijk is op welk wapen het betrekking heeft, ook nu als pleegplaats ook Venlo en de rest van Nederland is opgenomen. Het eerste gedeelte van de tenlastelegging (tot “en/of”) dient derhalve nietig te worden verklaard.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omschrijving in de tenlastelegging, gelet op de tenlastegelegde pleegdatum en in combinatie met de inhoud van het dossier (met name in relatie tot feit 1), een voldoende duidelijke en concrete opgave van de aan de verdachte verweten gedragingen bevat, zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is (ook ten aanzien van feit 3) geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2 subsidiair
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3.
Bewijswaardering feiten 1 en 3
5.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en partieel van het onder 3 ten laste gelegde, namelijk voor zover het betreft het al dan niet samen met een ander of anderen voorhanden hebben van een of meer vuurwapen(s) en munitie.
Feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het slachtoffer met een revolver van het kaliber .38 heeft beschoten en dodelijk heeft geraakt.
De raadsman heeft daartoe - zoals verwoord in zijn pleitnota - samengevat aangevoerd, dat gelet op de schootsbaanreconstructie van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de man die volgens getuige [naam getuige 1] vanuit de deuropening naar binnen in de keldergang heeft geschoten, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het dodelijke schot op het slachtoffer. Er moet dus een ander persoon in de keldergang zijn geweest die het dodelijke schot heeft gelost. De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer zichzelf dodelijk heeft verwond of dat anderen
( [naam getuige 2] , [naam getuige 3] of [naam getuige 4] )die ook in de desbetreffende keldergang aanwezig waren, het slachtoffer hebben beschoten en hem daarbij dodelijk hebben verwond. Naast de verklaring van [naam getuige 4] dat de verdachte een revolver van minimaal kaliber .38 bij zich had, zijn er bovendien geen andere getuigen die iets dergelijks verklaren.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van getuige [naam getuige 5] uitgesloten moeten worden van het bewijs, nu deze getuige bij de rechter-commissaris is teruggekomen op zijn eerdere verklaring(en).
Feit 3
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft weliswaar erkend een vuurwapen bij zich te hebben gehad dat hij van iemand had geleend, maar hij ontkent daarmee te hebben geschoten. Hij wist niet of het vuurwapen naar behoren werkte. Het wapen is ook niet onderzocht. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het wapen dat de verdachte bij zich had, een wapen is als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (WWM).
Ten aanzien van de poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 3 mei 2017 in de keldergang aan de Motorstraat te Rotterdam was om een automatisch vuurwapen te kopen en dat hij daarbij door het uiteindelijke slachtoffer bestolen is van zijn geld. Daarnaast heeft de verdachte erkend dat hij een wapen bij zich had, namelijk een pistool.
5.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De feiten
Op grond van camerabeelden, de verklaring van getuige [naam getuige 2] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting staat vast dat het slachtoffer en de verdachte op 3 mei 2017 in de keldergang van de Motorstraat [huisnumnmers] te Rotterdam waren. In die keldergang zijn, na een “ripdeal” aangaande de aan- en verkoop van een vuurwapen, meerdere schoten gelost.
Het slachtoffer is hierbij éénmaal geraakt ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er voldoende wettig bewijs voorhanden is op basis waarvan de rechtbank de overtuiging krijgt dat de verdachte het dodelijke schot op het slachtoffer heeft gelost.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In de Dynamostraat is een afgevuurd projectiel aangetroffen vlakbij de route die het slachtoffer na zijn vlucht uit de keldergang heeft gelopen, zoals te zien is op de camerabeelden. Het projectiel is in beslaggenomen en heeft spooridentificatienummer [nummer] gekregen.
Op dit projectiel is bloed aangetroffen
(bemonstering [nummer monster 1] en [nummer monster 2], waaruit een DNA-profiel van het slachtoffer is verkregen.
In samenhang met de camerabeelden waarop te zien is dat het slachtoffer gelopen heeft nabij de plek waar het afgevuurde projectiel met daarop zijn bloed is gevonden, is de conclusie gerechtvaardigd dat het slachtoffer dodelijk is verwond door het afgevuurde projectiel [nummer monster 1] .
In de keldergang waar het schietincident kort daarvoor heeft plaatsgevonden, zijn enkele munitiedelen
(manteldeel [nummer monster 3] , gedeformeerd afgevuurd projectiel [nummer monster 4] en kogelkern [nummer monster 5] )aangetroffen. De systeemsporen in de kogels [nummer monster 6] en [nummer monster 7] en het kogelmanteldeel [nummer monster 3] passen bij die van revolvers van het kaliber .357 Magnum en .38 Special van de merken Smith & Wesson, Ruger en Taurus. In die keldergang zijn geen andere delen van munitie aangetroffen.
De rechtbank leidt hieruit af dat het slachtoffer dodelijk is getroffen door een kogel, afgevuurd uit een revolver. Op basis van de beschadigingen welke zijn aangetroffen op de muren van de keldergang kan geconcludeerd worden dat er is geschoten vanuit de richting van de Motorstraat.
De verbalisanten die na de melding ter plaatse kwamen, werden door meerdere getuigen gewenkt die wezen in de richting van een deur aan de Motorstraat [huisnumnmers] . Bij binnenkomst in de keldergang roken de verbalisanten sterke kruitdampen.
Getuigen hebben meerdere schoten gehoord in de nabijheid van de keldergang aan de Motorstraat. Getuige [naam getuige 6] zag een donkere jongen met kort haar, in donkere kleding en met een goud/gele baan op de zijkant van zijn trainingsbroek wegrennen de Dynamostraat in. Ook getuige [naam getuige 7] zag een man in donkere kleding vanaf de kant van de portieken richting de Dynamostraat rennen. De getuigen [naam getuige 7] en [naam getuige 6] hebben gezien dat die persoon in bezit was van een zwart vuurwapen.
Getuige [naam getuige 1] hoorde schoten en keek vervolgens in de richting van de knallen. Hij zag een negroïde jongen voor een kelder/schuur deur op de Motorstraat staan. Hij zag dat de schutter in de deuropening stond en dat hij van buiten naar binnen aan het schieten was. De getuige omschreef de schutter als een slanke negroïde jongen, zwart opgeschoren haar, zwarte schoenen en zwart trainingspak. De getuige heeft geen andere personen in de buurt gezien.
De rechtbank merkt ten aanzien van de verklaring van getuige [naam getuige 1] op, dat de getuige pas keek in de richting van waar hij de schoten vandaan hoorde komen nadat hij het eerste schot had gehoord. Het is dus bepaald niet uit te sluiten dat zowel de schutter als het slachtoffer bij het eerdere schot op een andere positie stonden. In elk geval kan naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van deze getuige niet als vaststaand worden afgeleid dat alle schoten zijn gelost vanuit de deuropening.
Uit de verklaring van getuige [naam getuige 2] , welke op dit punt wordt ondersteund door de camerabeelden volgt dat in de keldergang voorafgaand aan het moment waarop de schoten vielen (in elk geval) vier personen aanwezig waren, namelijk het latere slachtoffer, getuige [naam getuige 2] , getuige [naam getuige 3] en de verdachte. Op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de camerabeelden en de verklaring van getuige [naam getuige 2] stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij was geript, als enige de keldergang aan de zijde van de Motorstraat heeft verlaten. Ook getuige [naam getuige 1] zag nadat hij het eerste schot hoorde, maar één persoon in de deur naar de keldergang die vervolgens na het lossen van nog een paar schoten wegvluchtte de Dynamostraat in. Het latere slachtoffer, getuige [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn aan de zijde van de Batterijstraat naar buiten gevlucht.
In de Batterijstraat
(zijstraat Dynamostraat)is [naam slachtoffer 2] door een persoon met een revolver op zijn hoofd geslagen. [naam slachtoffer 2] heeft over de revolver verklaard: “
Ik denk dat het kaliber minimaal .38 was, maar het zou heel goed een .44/45 kaliber geweest kunnen zijn”.
Op grond van de camerabeelden en het proces-verbaal beschrijving camerabeelden, is degene die [naam slachtoffer 2] met een revolver op het hoofd heeft geslagen, dezelfde persoon als degene die in de bergingenportiek was, namelijk de verdachte.
De verdachte heeft erkend dat hij [naam slachtoffer 2] met een vuurwapen (namelijk een pistool) heeft geslagen, maar ontkent dat hij een revolver bij zich had. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ten aanzien van het vuurwapen in het licht van de bewijsmiddelen niet geloofwaardig en gaat daaraan voorbij, temeer daar verdachte pas bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting en na kennisneming van het volledige procesdossier met deze verklaring is gekomen, nadat hij zich bij verhoren door de politie en de rechter-commissaris steeds op zijn zwijgrecht had beroepen.
Alles in onderlinge samenhang bezien volgt uit het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank, dat de verdachte beschikte over een revolver van tenminste het kaliber .38 en dat hij degene is geweest die in of nabij de keldergang aan de Motorstraat te Rotterdam op 3 mei 2017 het dodelijke schot heeft gelost op [naam slachtoffer 1] .
Daaruit volgt dat de verdachte die dag een wapen met munitie voorhanden had. Aangezien dit wapen niet is aangetroffen, heeft geen onderzoek kunnen plaatsvinden waaruit blijkt welke categorie wapen het betreft. Evenmin is uit het onderzoek van het NFI gebleken onder welke categorie de aangetroffen munitiedelen vallen. De rechtbank is echter van oordeel dat duidelijk is dat het in casu moet gaan om een wapen en munitie van categorie II of III. Dat dit het geval is vloeit voort uit artikel 2, lid 1, categorie II en III Wet Wapens en Munitie.
Alternatieve scenario’s
Het door de verdediging naar voren gebrachte scenario dat het slachtoffer zichzelf dodelijk heeft verwond is niet aannemelijk geworden. Uit de camerabeelden van de keldergang blijkt immers dat het vuurwapen dat het slachtoffer te koop aanbood, een pistool betrof. Dat hij daarnaast ook nog een revolver bij zich had blijkt nergens uit.
Uit het onderzoek van het NFI van 12 januari 2018 volgt dat het waarschijnlijker is dat de schootsafstand waarbij het slachtoffer is geraakt groter dan 25 centimeter is, dan dat de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter is. Daarnaast zijn op de mouwen van de jas van het slachtoffer geen voor het schietproces kenmerkende deeltjes aangetroffen. Dit past niet bij het beeld dat het slachtoffer zelf heeft geschoten..
Dat een ander dan de verdachte
(genoemd zijn [naam slachtoffer 2] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] )in de keldergang het dodelijke schot op het slachtoffer heeft afgevuurd, is evenmin aannemelijk geworden. Het dossier, de camerabeelden en de getuigenverklaringen, bevatten geen aanwijzing dat deze personen een vuurwapen - meer in het bijzonder een revolver van tenminste het kaliber .38 - voorhanden hadden.
Dat [naam slachtoffer 2] in de keldergang zou zijn geweest blijkt overigens ook niet uit het dossier. Dat is alleen door de verdachte en dan nog pas ter terechtzitting naar voren gebracht. Ook al zou [naam slachtoffer 2] trouwens wel op enig moment in de keldergang zijn geweest, dan is het niet aannemelijk geworden dat hij beschikte over een revolver van tenminste het kaliber .38 en dat hij vanuit de richting van de Motorstraat op het slachtoffer heeft geschoten.
Getuige [naam getuige 5]
De rechtbank zal dit verweer niet bespreken bij gebrek aan belang daartoe, aangezien de rechtbank de bedoelde verklaring(en) van die getuige niet tot het bewijs zal bezigen.
5.3.3.
Conclusie
Feit 1
Bewezen is de verdachte op 3 mei 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht door met een vuurwapen een kogel in diens lichaam te schieten.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven. Een en ander leidt ertoe dat de verdachte wordt vrijgesproken van moord, maar zal worden veroordeeld voor doodslag.
Feit 3
Bewezen is dat de verdachte op 3 mei 2017 te Rotterdam een vuurwapen voorhanden heeft gehad en heeft geprobeerd een ander vuurwapen voorhanden te hebben.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n), niet is komen vast te staan. Uit het dossier blijkt onvoldoende van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de medeverdachten aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
5.4.
Bewijswaardering feit 4
5.4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 4 ten laste gelegde.
De raadsman heeft hiertoe samengevat aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij wist dat er wapens lagen in de auto waarin hij zat. De verklaring van aangever [naam slachtoffer 3] is onbetrouwbaar. Daarnaast kan niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat in het mengprofiel van het DNA dat op de Skorpion is aangetroffen, celmateriaal van de verdachte aanwezig is, dan wel dat de verdachte ooit rechtstreeks in contact geweest is met die Skorpion.
5.4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 22 mei 2017 meldde [naam slachtoffer 3] dat hij door drie donkere personen in Groningen is overvallen en dat hierbij gebruik was gemaakt van vuurwapens. Eén van de mannen kent hij als [naam verdachte] . [naam verdachte] zou een Skorpion in zijn hand hebben gehad. Een andere man zou een revolver hebben gehad. De mannen zouden zijn weggereden in een grijze Opel Astra.
Verbalisanten hebben vervolgens kort daarna in Haren (provincie Groningen) een grijze Opel Astra met daarin 3 donkere personen een stopteken gegeven. Bij onderzoek in de auto werd op de bodem voor de bijrijdersstoel in een zwarte stoffen tas een automatisch vuurwapen met munitie aangetroffen en inbeslaggenomen. Onder de passagiersstoel werd een revolver aangetroffen en inbeslaggenomen. De verdachte zat op de achterbank achter de bijrijder.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam slachtoffer 3] , gelet op de bevindingen van de politie, in ieder geval wat betreft het voorhanden hebben van de vuurwapens door de personen in de Opel, betrouwbaar is. De door hem omschreven vuurwapens zijn immers daadwerkelijk in de betreffende auto, waarin ook de verdachte in zat, aangetroffen.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de bevindingen van het NFI in de rapporten van 3 november 2017 en 4 januari 2018. In de bemonstering van de loopmonding van de Skorpion is een DNA-mengprofiel met DNA-kenmerken van vier personen aangetroffen. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met dit DNA-mengprofiel.
Dit betekent dat een deel van het celmateriaal in de bemonstering afkomstig kan zijn van de verdachte. De hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van de verdachte is ongeveer 3.6 miljoen keer waarschijnlijker dan de hypothese dat de bemonstering celmateriaal bevat van vier willekeurige onbekende personen.
De rechtbank heeft in dit verband ook acht geslagen op de verklaring van de verdachte dat hij ook op 3 mei 2017 een Skorpion wilde aanschaffen en daarnaar op zoek was.
Voorgaande omstandigheden, vervat in wettige bewijsmiddelen, leveren in onderlinge samenhang beschouwd overtuigend bewijs op dat de verdachte tezamen en in vereniging met andere(n) beide wapens voorhanden heeft gehad.
5.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een ander of anderen twee vuurwapens voorhanden heeft gehad.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam, opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
2. subsidiair
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
met een vuurwapen meermalen, (met kracht) op/tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer 2] te slaan;
3.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam
een vuurwapen van categorie II of III, en munitie van categorie II of
III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
en
hij, op 3 mei 2017, te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om een vuurwapen van categorie II voorhanden te hebben,
- zich - op afspraak - naar (een pand gelegen aan) de Motorstraat te Rotterdam
heeft begeven en
- in een bergingengang aldaar een ontmoeting heeft gehad met [naam slachtoffer 1] , waarbij genoemde [naam slachtoffer 1] aan verdachte een vuurwapen heeft laten zien en
- ( vervolgens) heeft geprobeerd de overdracht/koop van dat vuurwapen af
te ronden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
10/692088-17
hij op 22 mei 2017 te Haren, gemeente Haren, en/of Groningen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen (merk: Skorpion),
en
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van
categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwde alarm/gas)revolver, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.doodslag;

2.mishandeling;

3.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en
poging tot handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 3 mei 2017 -voorzien van een geladen vuurwapen- bewust in een vuurwapendeal begeven, zich daarbij aanvankelijk zelfs richtend op aanschaf van een automatisch vuurwapen. Nadat hij het geld voor de aanschaf van een vuurwapen aan het slachtoffer had gegeven, laadde het slachtoffer het vuurwapen door en heeft hij dit op de verdachte gericht. De verdachte is vervolgens in de richting van de uitgang van de berging gelopen en heeft meerdere malen zijn revolver afgevuurd. Hierbij is het slachtoffer dodelijk gewond geraakt en korte tijd later in het ziekenhuis overleden aan die verwondingen.
De verdachte heeft zich daarmee dus schuldig gemaakt aan doodslag, een vuurwapen voorhanden gehad en geprobeerd een ander vuurwapen voorhanden te hebben.
Met het plegen van het levensdelict heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De verdachte heeft de nabestaanden groot en onomkeerbaar leed berokkend.
Het behoeft geen betoog dat het hier om een zeer ernstig feit gaat, temeer nu deze schietpartij op klaarlichte dag in een woonwijk is gepleegd. Nietsvermoedende voorbijgangers hebben de schoten gehoord. Na de schietpartij in de keldergang heeft de verdachte met enkele anderen het vluchtende slachtoffer op straat achtervolgd, waarbij verdachte een vuurwapen in de aanslag had. Ook daarvan is een groot aantal passanten getuige geweest. Duidelijk is dat het incident de voorbijgangers en buurtbewoners angst en een groot gevoel van onveiligheid heeft bezorgd.
Daarnaast heeft de verdachte kort na dit voorval iemand mishandeld door die persoon met het vuurwapen te slaan. Meerdere getuigen hebben dit zien gebeuren.
Ten slotte heeft de verdachte op 22 mei 2017, dus kort na het dodelijke schietincident, samen met (een) ander(en) een automatisch vuurwapen en een vuurwapen van categorie III voorhanden gehad.
Het verontrust de rechtbank zeer dat de verdachte zich kennelijk begeeft in een milieu waar het gebruik van (automatische) vuurwapens normaal lijkt te zijn. Uit het dossier is af te leiden dat de verdachte in april 2017 betrokken is geweest bij een voorval waarbij een automatisch vuurwapen is gebruikt. De verdachte ging vervolgens op zoek naar een automatisch vuurwapen van het merk Skorpion. Bij de beoogde aankoop verschijnt hij met een geladen wapen en verdachte heeft niet geaarzeld gericht te schieten op het slachtoffer dat hem geript had. Ook kort na de schietpartij in de keldergang grijpt de verdachte naar zijn wapen; eerst om daarmee [naam slachtoffer 2] te mishandelen en vervolgens richt hij het nog eens op de toen nog in leven zijnde [naam slachtoffer 1] . Uiteindelijk blijkt [naam slachtoffer 1] reeds in de keldergang dodelijk te zijn getroffen en is hij derhalve op 3 mei 2017 door toedoen van de verdachte om het leven gekomen. Dit heeft de verdachte kennelijk niet tot bezinning gebracht. Nog geen drie weken later is de verdachte daadwerkelijk in het bezit van een Skorpion.
De rechtbank houdt in strafmaat verhogende zin rekening met het feit dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd nadat hij zich in februari 2017 had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de maatregel van Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (Pij-maatregel), tot de verlenging waarvan in januari 2017 door de rechter was besloten.
Ongeacht het antwoord op de vraag of van een hoge straf daadwerkelijk een afschrikwekkend en daarmee preventief effect uitgaat, acht de rechtbank het ook vanuit een oogpunt van normbevestiging en vergelding noodzakelijk een hoge gevangenisstraf op te leggen. Daarbij speelt een rol dat uit de houding van de verdachte op geen enkele wijze valt af te leiden dat hij verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen. Van enige wroeging richting de nabestaanden van het slachtoffer is geen sprake geweest.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de hoogte van de straf ook de omstandigheid dat het slachtoffer ook bewapend was en dat hij de verdachte onder bedreiging met een vuurwapen van zijn geld heeft beroofd. Hierin wordt aanleiding gezien om in enigszins strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in strafmaat verhogende zin acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte al verschillende keren is veroordeeld voor gewelds- en vuurwapengerelateerde strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Inschatting recidiverisico
Het recidiverisico wordt (o.b.v. de beschikbare informatie) ingeschat als hoog, op basis van zijn delictverleden en zijn houding ten opzichte van begeleiding en behandeling in een justitieel kader.
Gezien de ernst van het delict en de strafmaat die erop staat kan de reclassering niet anders adviseren dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wanneer blijkt dat hij schuldig is.
Wanneer hij schuldig blijkt kan er in het kader van zijn detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling een plan van aanpak gemaakt worden.
Op basis van het ASR-wegingskader wordt geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. Zwaarwegende factoren zijn de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis, zijn houding ten aanzien van begeleiding en behandeling en het feit dat er weinig mogelijkheden zijn voor pedagogische beïnvloeding.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde], gemachtigde mr. F.J.M. Hamers, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.966,29 aan materiële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 mei 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.966,29, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 maart 2016 van de politierechter in de rechtbank Maastricht is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 4 (vier) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 24 juni 2016.
10.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dat vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 3.966,29 (zegge: drieduizend negenhonderdzesenzestig euro en negenentwintig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 3.966,29(hoofdsom,
zegge: drieduizend negenhonderdzesenzestig euro en negenentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 3.966,29 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
49 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 9 maart 2016 van de politierechter in de rechtbank Limburg aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en mr. A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2018.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in
elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg,
met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg(en),
Dynamostraat en/of Batterijstraat, in elk geval op of aan (een) openbare
weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] , welk
geweld bestond uit het
- achtervolgen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) tonen en/of voorhouden van een of meer vuurwapens aan die [naam slachtoffer 2]
en/of
- richten van een of meer vuurwapens op die [naam slachtoffer 2] en/of
- zich opdringen aan die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) met één van voornoemde vuurwapens (met kracht) meermalen, althans
eenmaal slaan op/tegen het hoofd gezicht van die [naam slachtoffer 2] ,
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel
(te weten een hoofdwond) voor die [naam slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het
hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer 2] te slaan;
3.
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam en/of Venlo en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen een of meer
vuurwapens van categorie II en/of III, en/of munitie van categorie II en/of
III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
en/of
hij, op of omstreeks 3 mei 2017, te Venlo en/of te Rotterdam em/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een vuurwapen van categorie II en/of III voorhanden te hebben,
- zich - op afspraak - naar (een pand gelegen aan) de Motorstraat te Rotterdam
heeft/hebben begeven en/of
- in een bergingengang aldaar een ontmoeting heeft/hebben gehad met [naam slachtoffer 1]
, waarbij genoemde [naam slachtoffer 1] aan verdachte en/of zijn mededader(s) een
vuurwapen heeft laten zien en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben geprobeerd de overdracht/koop van dat vuurwapen af
te ronden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.
10/692088-17
hij
op of omstreeks 22 mei 2017 te Haren, gemeente Haren, en/of Groningen, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van
categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
een automatisch vuurwapen (merk: Skorpion),
en/of
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van
categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een (omgebouwde alarm/gas)revolver,
voorhanden heeft gehad;