5.3.1.Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en partieel van het onder 3 ten laste gelegde, namelijk voor zover het betreft het al dan niet samen met een ander of anderen voorhanden hebben van een of meer vuurwapen(s) en munitie.
Feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het slachtoffer met een revolver van het kaliber .38 heeft beschoten en dodelijk heeft geraakt.
De raadsman heeft daartoe - zoals verwoord in zijn pleitnota - samengevat aangevoerd, dat gelet op de schootsbaanreconstructie van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de man die volgens getuige [naam getuige 1] vanuit de deuropening naar binnen in de keldergang heeft geschoten, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het dodelijke schot op het slachtoffer. Er moet dus een ander persoon in de keldergang zijn geweest die het dodelijke schot heeft gelost. De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer zichzelf dodelijk heeft verwond of dat anderen
( [naam getuige 2] , [naam getuige 3] of [naam getuige 4] )die ook in de desbetreffende keldergang aanwezig waren, het slachtoffer hebben beschoten en hem daarbij dodelijk hebben verwond. Naast de verklaring van [naam getuige 4] dat de verdachte een revolver van minimaal kaliber .38 bij zich had, zijn er bovendien geen andere getuigen die iets dergelijks verklaren.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van getuige [naam getuige 5] uitgesloten moeten worden van het bewijs, nu deze getuige bij de rechter-commissaris is teruggekomen op zijn eerdere verklaring(en).
Feit 3
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft weliswaar erkend een vuurwapen bij zich te hebben gehad dat hij van iemand had geleend, maar hij ontkent daarmee te hebben geschoten. Hij wist niet of het vuurwapen naar behoren werkte. Het wapen is ook niet onderzocht. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het wapen dat de verdachte bij zich had, een wapen is als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (WWM).
Ten aanzien van de poging tot het voorhanden hebben van een vuurwapen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 3 mei 2017 in de keldergang aan de Motorstraat te Rotterdam was om een automatisch vuurwapen te kopen en dat hij daarbij door het uiteindelijke slachtoffer bestolen is van zijn geld. Daarnaast heeft de verdachte erkend dat hij een wapen bij zich had, namelijk een pistool.
5.3.2.Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De feiten
Op grond van camerabeelden, de verklaring van getuige [naam getuige 2] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting staat vast dat het slachtoffer en de verdachte op 3 mei 2017 in de keldergang van de Motorstraat [huisnumnmers] te Rotterdam waren. In die keldergang zijn, na een “ripdeal” aangaande de aan- en verkoop van een vuurwapen, meerdere schoten gelost.
Het slachtoffer is hierbij éénmaal geraakt ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er voldoende wettig bewijs voorhanden is op basis waarvan de rechtbank de overtuiging krijgt dat de verdachte het dodelijke schot op het slachtoffer heeft gelost.
Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In de Dynamostraat is een afgevuurd projectiel aangetroffen vlakbij de route die het slachtoffer na zijn vlucht uit de keldergang heeft gelopen, zoals te zien is op de camerabeelden. Het projectiel is in beslaggenomen en heeft spooridentificatienummer [nummer] gekregen.
Op dit projectiel is bloed aangetroffen
(bemonstering [nummer monster 1] en [nummer monster 2], waaruit een DNA-profiel van het slachtoffer is verkregen.
In samenhang met de camerabeelden waarop te zien is dat het slachtoffer gelopen heeft nabij de plek waar het afgevuurde projectiel met daarop zijn bloed is gevonden, is de conclusie gerechtvaardigd dat het slachtoffer dodelijk is verwond door het afgevuurde projectiel [nummer monster 1] .
In de keldergang waar het schietincident kort daarvoor heeft plaatsgevonden, zijn enkele munitiedelen
(manteldeel [nummer monster 3] , gedeformeerd afgevuurd projectiel [nummer monster 4] en kogelkern [nummer monster 5] )aangetroffen. De systeemsporen in de kogels [nummer monster 6] en [nummer monster 7] en het kogelmanteldeel [nummer monster 3] passen bij die van revolvers van het kaliber .357 Magnum en .38 Special van de merken Smith & Wesson, Ruger en Taurus. In die keldergang zijn geen andere delen van munitie aangetroffen.
De rechtbank leidt hieruit af dat het slachtoffer dodelijk is getroffen door een kogel, afgevuurd uit een revolver. Op basis van de beschadigingen welke zijn aangetroffen op de muren van de keldergang kan geconcludeerd worden dat er is geschoten vanuit de richting van de Motorstraat.
De verbalisanten die na de melding ter plaatse kwamen, werden door meerdere getuigen gewenkt die wezen in de richting van een deur aan de Motorstraat [huisnumnmers] . Bij binnenkomst in de keldergang roken de verbalisanten sterke kruitdampen.
Getuigen hebben meerdere schoten gehoord in de nabijheid van de keldergang aan de Motorstraat. Getuige [naam getuige 6] zag een donkere jongen met kort haar, in donkere kleding en met een goud/gele baan op de zijkant van zijn trainingsbroek wegrennen de Dynamostraat in. Ook getuige [naam getuige 7] zag een man in donkere kleding vanaf de kant van de portieken richting de Dynamostraat rennen. De getuigen [naam getuige 7] en [naam getuige 6] hebben gezien dat die persoon in bezit was van een zwart vuurwapen.
Getuige [naam getuige 1] hoorde schoten en keek vervolgens in de richting van de knallen. Hij zag een negroïde jongen voor een kelder/schuur deur op de Motorstraat staan. Hij zag dat de schutter in de deuropening stond en dat hij van buiten naar binnen aan het schieten was. De getuige omschreef de schutter als een slanke negroïde jongen, zwart opgeschoren haar, zwarte schoenen en zwart trainingspak. De getuige heeft geen andere personen in de buurt gezien.
De rechtbank merkt ten aanzien van de verklaring van getuige [naam getuige 1] op, dat de getuige pas keek in de richting van waar hij de schoten vandaan hoorde komen nadat hij het eerste schot had gehoord. Het is dus bepaald niet uit te sluiten dat zowel de schutter als het slachtoffer bij het eerdere schot op een andere positie stonden. In elk geval kan naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van deze getuige niet als vaststaand worden afgeleid dat alle schoten zijn gelost vanuit de deuropening.
Uit de verklaring van getuige [naam getuige 2] , welke op dit punt wordt ondersteund door de camerabeelden volgt dat in de keldergang voorafgaand aan het moment waarop de schoten vielen (in elk geval) vier personen aanwezig waren, namelijk het latere slachtoffer, getuige [naam getuige 2] , getuige [naam getuige 3] en de verdachte. Op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de camerabeelden en de verklaring van getuige [naam getuige 2] stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij was geript, als enige de keldergang aan de zijde van de Motorstraat heeft verlaten. Ook getuige [naam getuige 1] zag nadat hij het eerste schot hoorde, maar één persoon in de deur naar de keldergang die vervolgens na het lossen van nog een paar schoten wegvluchtte de Dynamostraat in. Het latere slachtoffer, getuige [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn aan de zijde van de Batterijstraat naar buiten gevlucht.
In de Batterijstraat
(zijstraat Dynamostraat)is [naam slachtoffer 2] door een persoon met een revolver op zijn hoofd geslagen. [naam slachtoffer 2] heeft over de revolver verklaard: “
Ik denk dat het kaliber minimaal .38 was, maar het zou heel goed een .44/45 kaliber geweest kunnen zijn”.
Op grond van de camerabeelden en het proces-verbaal beschrijving camerabeelden, is degene die [naam slachtoffer 2] met een revolver op het hoofd heeft geslagen, dezelfde persoon als degene die in de bergingenportiek was, namelijk de verdachte.
De verdachte heeft erkend dat hij [naam slachtoffer 2] met een vuurwapen (namelijk een pistool) heeft geslagen, maar ontkent dat hij een revolver bij zich had. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ten aanzien van het vuurwapen in het licht van de bewijsmiddelen niet geloofwaardig en gaat daaraan voorbij, temeer daar verdachte pas bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting en na kennisneming van het volledige procesdossier met deze verklaring is gekomen, nadat hij zich bij verhoren door de politie en de rechter-commissaris steeds op zijn zwijgrecht had beroepen.
Alles in onderlinge samenhang bezien volgt uit het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank, dat de verdachte beschikte over een revolver van tenminste het kaliber .38 en dat hij degene is geweest die in of nabij de keldergang aan de Motorstraat te Rotterdam op 3 mei 2017 het dodelijke schot heeft gelost op [naam slachtoffer 1] .
Daaruit volgt dat de verdachte die dag een wapen met munitie voorhanden had. Aangezien dit wapen niet is aangetroffen, heeft geen onderzoek kunnen plaatsvinden waaruit blijkt welke categorie wapen het betreft. Evenmin is uit het onderzoek van het NFI gebleken onder welke categorie de aangetroffen munitiedelen vallen. De rechtbank is echter van oordeel dat duidelijk is dat het in casu moet gaan om een wapen en munitie van categorie II of III. Dat dit het geval is vloeit voort uit artikel 2, lid 1, categorie II en III Wet Wapens en Munitie.
Alternatieve scenario’s
Het door de verdediging naar voren gebrachte scenario dat het slachtoffer zichzelf dodelijk heeft verwond is niet aannemelijk geworden. Uit de camerabeelden van de keldergang blijkt immers dat het vuurwapen dat het slachtoffer te koop aanbood, een pistool betrof. Dat hij daarnaast ook nog een revolver bij zich had blijkt nergens uit.
Uit het onderzoek van het NFI van 12 januari 2018 volgt dat het waarschijnlijker is dat de schootsafstand waarbij het slachtoffer is geraakt groter dan 25 centimeter is, dan dat de schootsafstand kleiner dan 25 centimeter is. Daarnaast zijn op de mouwen van de jas van het slachtoffer geen voor het schietproces kenmerkende deeltjes aangetroffen. Dit past niet bij het beeld dat het slachtoffer zelf heeft geschoten..
Dat een ander dan de verdachte
(genoemd zijn [naam slachtoffer 2] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] )in de keldergang het dodelijke schot op het slachtoffer heeft afgevuurd, is evenmin aannemelijk geworden. Het dossier, de camerabeelden en de getuigenverklaringen, bevatten geen aanwijzing dat deze personen een vuurwapen - meer in het bijzonder een revolver van tenminste het kaliber .38 - voorhanden hadden.
Dat [naam slachtoffer 2] in de keldergang zou zijn geweest blijkt overigens ook niet uit het dossier. Dat is alleen door de verdachte en dan nog pas ter terechtzitting naar voren gebracht. Ook al zou [naam slachtoffer 2] trouwens wel op enig moment in de keldergang zijn geweest, dan is het niet aannemelijk geworden dat hij beschikte over een revolver van tenminste het kaliber .38 en dat hij vanuit de richting van de Motorstraat op het slachtoffer heeft geschoten.
Getuige [naam getuige 5]
De rechtbank zal dit verweer niet bespreken bij gebrek aan belang daartoe, aangezien de rechtbank de bedoelde verklaring(en) van die getuige niet tot het bewijs zal bezigen.