ECLI:NL:RBROT:2018:5616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
C/10/532541 / HA ZA 17-766
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake internationale bevoegdheid en stelplicht in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in een civiele procedure tussen Spirits International B.V. en FKP Sojuzplodoimport. De rechtbank heeft op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de internationale bevoegdheid van de rechtbank ter discussie stond. Spirits International, gevestigd in Nederland, en FKP, gevestigd in Moskou, hebben beide een vordering ingediend. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 18 april 2018 reeds een oordeel gegeven over de bevoegdheid, maar kwam in het eindvonnis terug op deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Spirits International c.s. niet voldoende verbonden zijn met de Nederlandse rechtssfeer, zoals vereist onder artikel 9 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeerde dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van Spirits International c.s. tegen FKP, en veroordeelde Spirits International c.s. in de proceskosten van FKP, die zijn begroot op € 1.161,00. De uitspraak benadrukt het belang van de stelplicht en de noodzaak om tijdig te reageren op bevoegdheidsgronden in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/532541 / HA ZA 17-766
Vonnis in incident van 11 juli 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIRITS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident],
wonende in [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.P.J. Ribbert te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
FKP SOJUZPLODOIMPORT,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. O. Heuverling te Naaldwijk.
Eisers zullen hierna afzonderlijk Spirits International respectievelijk [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] genoemd worden en gezamenlijk Spirits International c.s., gedaagde FKP.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 18 april 2018 (hierna: het tussenvonnis in het incident) alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van FKP;
  • de akte uitlaten in het incident van Spirits International c.s., met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In het tussenvonnis in het incident is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door FKP om te kunnen reageren op hetgeen is vermeld in randnummers 27-36 van de incidentele conclusie van antwoord.
2.2.
In haar hiervoor onder 1.1 genoemde akte heeft FKP zich primair verzet tegen het beroep dat Spirits International c.s. hebben gedaan op het
forum necessitatisals grond voor bevoegdheid van deze rechtbank. Volgens FKP hadden Spirits International c.s. al bij dagvaarding op deze bevoegdheidsgrond een beroep moeten doen. Nu Spirits International c.s. dat hebben nagelaten, is hier volgens FKP sprake van een ontijdige wijziging van de grondslag van de eis van Spirits International die bovendien in strijd is met de goede procesorde.
2.3.
Spirits International c.s. betwisten dat zij te laat zijn met hun beroep op het
forum necessitatis.
2.4.
Dit verzet van FKP faalt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In een handelszaak als de onderhavige zaak is de aangezochte rechter steeds internationaal bevoegd indien de gedaagde de internationale bevoegdheid van de aangezochte rechter niet tijdig heeft betwist. Sprake is dan namelijk van bevoegdheid op grond van een zogenaamde ‘stilzwijgende forumkeuze’. Vergelijk bijvoorbeeld artikel 26 Brussel Ibis-Vo en artikel 9, aanhef en onder sub a, Rv. Dat de aangezochte rechter reeds op grond van een stilzwijgende forumkeuze bevoegd is, betekent dat voor de bevoegdheid van de aangezochte rechter niet vereist is dat de eisende partij reeds in de dagvaarding uiteenzet waarom volgens hem de aangezochte rechter bevoegd zou zijn. FKP kan dan ook niet gevolgd worden in haar standpunt dat Spirits International c.s. zich al bij dagvaarding hadden moeten beroepen op de bevoegdheid van deze rechtbank als
forum necessitatis. Hieraan doet niet af dat Spirits International c.s. reeds in de dagvaarding gronden hebben aangevoerd voor de bevoegdheid van deze rechtbank maar dat het
forum necessitatisniet een van deze gronden is. Spirits International c.s. zijn dus niet te laat met hun beroep op het
forum necessitatisdoor zich pas in hun conclusie van antwoord in het incident, hun eerste processtuk na de dagvaarding, hierop te beroepen.
2.5.
Subsidiair stelt FKP zich op het standpunt dat deze rechtbank geen bevoegdheid heeft als
forum necessitatisin de zin van artikel 9 sub c Rv.
2.6.
In r.o. 4.10 van het tussenvonnis in het incident heeft de rechtbank overwogen dat de zaak voldoende met de Nederlandse rechtssfeer is verbonden in de zin van artikel 9 sub c Rv omdat eiseres Spirits International gevestigd is en kantoor houdt in Nederland. Zoals de rechtbank hieronder in r.o. 2.9-2.13 uiteen zal zetten, berust deze overweging op een onjuiste juridische dan wel feitelijke grondslag.
2.7.
Volgens vaste jurisprudentie brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter, aan wie gebleken is dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.8.
Partijen hebben zich beide al uitgelaten over de vraag of de hoofdzaak sprake voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer in de zin van artikel 9 sub c Rv, zodat op dit punt de zaak niet eerst terug hoeft te gaan naar de rol voor uitlating bij conclusie of akte door beide partijen, althans door één partij.
2.9.
In de hoofdzaak is sprake van twee eisende partijen, Spirits International en [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] , en één gedaagde partij, FKP. Het gevorderde in de hoofdzaak valt uiteen in een gedeelte dat is ingesteld door Spirits International en een ander gedeelte dat is ingesteld door [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] , zo volgt uit de petita in de dagvaarding. (Het bevoegdheidsverweer van FKP is gericht tegen al de vorderingen in de hoofdzaak.) Het gevorderde door [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] vormt dan ook een andere ‘zaak’ in de zin van artikel 9 sub c Rv dan het gevorderde door Spirits International; hier is dus sprake van twee zaken. In r.o. 4.10 van het tussenvonnis in het incident is dit over het hoofd gezien.
2.10.
In de Memorie van Toelichting Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (Kamerstukken II, 1999-2000, 26855, nr. 3 p. 41-42) is met betrekking tot het toepassingsgebied van artikel 9 sub c Rv, in de Kamerstukken aangeduid als artikel 1.1.8., het volgende overwogen – aangehaald voor zover relevant:
“Gedacht moet weer worden aan gevallen van oorlog of natuurrampen, of wanneer om andere redenen te voorzien is dat voor het verkrijgen van een vonnis in andere landen een inspanning zou moeten worden geleverd die niet kan worden gevergd. De formulering in onderdeel c dient restrictief te worden opgevat, gezien ook de gebezigde bewoording (“onaanvaardbaar” en “vergen”). De omstandigheden moeten door de aanlegger worden gesteld en, in geval van betwisting, bewezen. De formulering is noodzakelijkerwijs wat vaag. Het gaat steeds om een beoordeling van de omstandigheden van het geval. Voor een grote onderneming kan het anders liggen dan bijvoorbeeld voor een particulier persoon. Bovendien is het niet de bedoeling dat hiermee langs een omweg een (verkapt) forum actoris wordt geschapen.
Er zij op gewezen dat het bij de in onderdeel c bedoelde grond wel zo moet zijn dat de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is. (...) Wanneer het niet geheel en al onmogelijk is om elders te procederen, maar men de voorkeur geeft aan de Nederlandse rechter, mag een aanvullende voorwaarde als deze[namelijk dat de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is; Rechtbank]
, door de rechter worden gesteld.
(…)
Toch zal niet steeds als de onmogelijkheidstoets negatief uitvalt, aanvaardbaar zijn dat de eiser
gedwongen wordt in het buitenland zijn procedure te voeren. Situaties in landen waar weliswaar een bevoegde rechter te vinden is, maar waar aan het behoren tot een bepaalde deelgroep van de bevolking ernstige beperkingen in het maatschappelijk verkeer zijn verbonden, doen zich nog zeer regelmatig voor. Wanneer deze gevolgen zodanig zijn, dat in feite voor leden van die groep een behoorlijke rechtsgang redelijkerwijs niet gewaarborgd is, kan niet van de eiser gevergd worden dat hij zijn procedure aldaar ter plaatse moet voeren met een voor hem niet neutrale rechtsgang (vergelijk HR 20 januari 1984, NJ 1984, 751). Ook is te denken aan gevallen van in Nederland opengevallen nalatenschappen van buitenlandse erflaters, waarbij in Nederland woonachtige erfgenamen om hun geslacht of hun religie een discriminerende behandeling kunnen verwachten. In zulke gevallen kan onderdeel c rechtsmacht geven. Omdat de Nederlandse rechtsmacht enger kan worden begrensd wanneer geen sprake is van absolute onmogelijkheid doch slechts van ernstige bezwaarlijkheid van procederen elders, eist onderdeel c naast de onaanvaardbaarheid van de noodzaak zich tot de rechter van een vreemde staat te wenden het bestaan van een voldoende binding met de Nederlandse rechtssfeer. Vanzelfsprekend zal de rechter op dit punt grote terughoudendheid in acht hebben te nemen, zoals ook naar voren komt uit het in de aanhef blijkende uitzonderingskarakter van artikel 1.1.8. Voldoende binding met Nederland is in ieder geval aanwezig als de eiser in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. In artikel 1.1.8, onder c, ligt dan ook tevens in bepaalde omstandigheden de handhaving van het in het huidige artikel 126, derde lid, Rv neergelegde forum actoris, zij het met de beperking dat het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij zich tot een buitenlandse rechter richt. (...)“
2.11.
De ‘gewone verblijfplaats’ van een natuurlijk persoon in de zin van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op het gebied van het internationaal privaatrecht, zoals artikel 3 Rv, bevindt zich daar waar het centrum van zijn leven zich afspeelt. Gesteld noch gebleken is dat ten tijde van het aanhangig maken van de hoofdzaak of daarna het centrum van het leven van [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] zich in Nederland afspeel(de)(t). Evenmin zijn er feiten gesteld of gebleken waaruit zou kunnen volgen dat de in deze zaak aan de orde zijnde rechtsverhouding tussen [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] en FKP voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer in de zin van artikel 9 sub c Rv. Dit alles betekent dat de zaak tussen [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] en FKP geen zaak is die voldoende is verbonden met de Nederlandse rechtssfeer in de zin van artikel 9 sub c Rv. In r.o. 4.10 van het tussenvonnis in het incident is dit over het hoofd gezien.
2.12.
Ten aanzien van de vorderingen van [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] tegen FKP kan deze rechtbank dan ook geen bevoegdheid ontlenen aan de bevoegdheidsgrond van artikel 9 sub c Rv (
forum necessitatis). Bij gebreke van andere gronden voor haar bevoegdheid is deze rechtbank derhalve onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [eiser 2 in hoofdzaak, verweerder 2 in incident] tegen FKP.
2.13.
Ten aanzien van de vraag of deze rechtbank op grond van artikel 9 sub c Rv bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Spirits International tegen FKP overweegt de rechtbank als volgt.
Spirits International is statutair gevestigd in Nederland, zo is komen vast te staan in dit incident. Evenwel is gesteld noch gebleken in dit incident dat Spirits International ook in Nederland
kantoor houdt. In r.o. 4.10 van het tussenvonnis in het incident is dat laatste over het hoofd gezien. Ook voor het overige is de in deze zaak aan de orde zijnde rechtsverhouding tussen Spirits International in onvoldoende mate verbonden met de Nederlandse rechtssfeer in de zin van artikel 9 sub c Rv. Anders dan Spirits International beweert (onder 14 van haar conclusie van antwoord in het incident), zijn de merkrechten van Spirits International waar deze zaak betrekking op heeft namelijk geen (uitsluitend) in Nederland geregistreerde merken maar zijn het Benelux-merken.
2.14.
Ook ten aanzien van de vorderingen van Spirits International tegen FKP kan deze rechtbank derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan de bevoegdheidsgrond van artikel 9 sub c Rv (
forum necessitatis). Bij gebreke van andere gronden voor haar bevoegdheid is deze rechtbank derhalve ook onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Spirits International tegen FKP.
2.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Spirits International c.s. in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van FKP worden begroot op:
griffierecht € 618,00
salaris advocaat € 543,00 (1 punt in Liquidatietarief II)
totaal € 1.161,00.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Spirits International c.s.;
veroordeelt Spirits International c.s. in de proceskosten ten bedrage van € 1.161,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.
901/1729