ECLI:NL:RBROT:2018:592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
ROT 17/4579
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Hoek van Holland, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder bij besluit van 14 februari 2017 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder bij besluit van 16 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser stelde dat hij het primaire besluit niet had ontvangen en pas op 4 mei 2017 op de hoogte was van de afwijzing. Tijdens de zitting op 22 januari 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de verzending van besluiten via het systeem Socrates.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit op 14 februari 2017 was verzonden naar het juiste adres van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser geen gronden had aangevoerd die de ontvangst van het besluit redelijkerwijs konden betwijfelen. Daarom was de termijnoverschrijding niet verschoonbaar en was het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Hoek van Holland, eiser,

gemachtigde: mr. R.M. Noorlander,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Avedissian.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 14 februari 2017 (het primaire besluit) de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
Op 3 mei 2017 heeft eiser tegen het primaire besluit een digitaal bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 16 juni 2017 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat niet binnen de termijn van zes weken bezwaar is gemaakt en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft desgevraagd een schriftelijke uitleg gegeven over de datum en werkwijze van de bekendmaking van het primaire besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Eiser stelt dat hij het primaire besluit niet heeft ontvangen en pas op 4 mei 2017 voor het eerst bekend is geworden met het primaire besluit. Tevens stelt eiser dat de uitspraken waarnaar verweerder refereert in zijn verweerschrift inmiddels zijn ingehaald door een recentere uitspraak over Socrates. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 27 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2383), waarin is geoordeeld dat uit de wijze waarop verzending van documenten door Socrates wordt geregistreerd niet kan worden afgeleid dat het document ook daadwerkelijk op de betreffende datum ter verzending is aangeboden.
4.1
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1070), in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voornoemd vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het document niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2
De Raad heeft bij uitspraak van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4237, geoordeeld dat verweerder in die zaak met de overgelegde uitdraai van Socrates en de ter zitting van de Raad gegeven toelichting de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt. Ook de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft, gelet op voornoemde uitspraak van de Raad en de ter zitting door verweerder gegeven uitgebreide toelichting, bij uitspraak van 6 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:176, geoordeeld dat in die zaak de verzending van het besluit aannemelijk is gemaakt.
4.3
Verweerder heeft het primaire besluit verzonden naar het adres van eiser,
[adres eiser] , [postcode] te Hoek van Holland. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van het primaire besluit op dit adres woonachtig was.
4.4
De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde uitdraai van het registratiesysteem Socrates blijkt dat op 14 februari 2017 een document met als omschrijving “27. BIJ Afwijzen levensonderhoud” is aangemaakt. In de kolom “Centr. Printer” is bij dit document een groen vinkje aangebracht, in de kolom “Aangemaakt” is de datum “14-02-2017” genoteerd, in de kolom “Toestand” is het woord “Verzonden” vermeld. Tot slot is in de kolom “Verstuurd” de datum “14-02-2017” genoteerd.
4.5
Verweerder heeft ter zitting de werkwijze met betrekking tot de overgelegde uitdraai uit het registratiesysteem nogmaals toegelicht. Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat meerdere gemeentes met het registratiesysteem Socrates werken, maar dat het niet betekent dat de systemen overal hetzelfde zijn ingericht.
4.6
Gelet op de toelichting over de overgelegde uitdraai uit het registratiesysteem Socrates en gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Raad van 8 november 2016 en van deze rechtbank van 6 januari 2017, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de uitdraai van het registratiesysteem Socrates de verzending van het primaire besluit op
14 februari 2017 aannemelijk heeft gemaakt. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Raad van 27 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2383) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak de betwisting van de verzending niet door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die niet ter zitting van de Raad was verschenen, was weersproken, bijvoorbeeld door een nadere onderbouwing of toelichting van het verzendsysteem. Tevens is de rechtbank niet gebleken dat het registratiesysteem Socrates in onderhavige zaak hetzelfde is ingericht als bij de genoemde zaak waarin op
27 juni 2017 uitspraak is gedaan.
4.7
De termijn om bezwaar te maken tegen het primaire besluit is aangevangen op
15 februari 2017 en eindigde op 28 maart 2017. Het bezwaarschrift van 3 mei 2017 is daarom buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn door verweerder ontvangen, zodat het bezwaar te laat is gemaakt. Eiser heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan de ontvangst van het primaire besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake. Dit betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van A.M.S.J. Baggerman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.