In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 23 april 2018, zijn twee verzoeken behandeld van een gewezen verdachte, ingediend op basis van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, die in de strafzaak met parketnummer 10/750045-17 was betrokken, had verzocht om schadevergoeding voor immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest en om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De verzoeken werden behandeld in een openbare zitting op 29 maart 2018, waarbij de officier van justitie, mr. N. Rose, werd gehoord. De verzoeker en zijn raadsman waren echter niet verschenen.
De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 1.110,00 op grond van artikel 89 Sv, omdat zijn strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om deze vergoeding toe te kennen, gezien de omstandigheden van de zaak. Daarnaast werd aan de verzoeker op grond van artikel 591a Sv een totale vergoeding van € 2.169,89 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, bestaande uit een honorarium voor de raadsman en kosten voor het opstellen en indienen van de verzoekschriften.
De rechtbank wees het meer of anders verzochte af en bepaalde dat de griffier overgaat tot uitbetaling van de toegekende bedragen aan de verzoeker. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en de rechter heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de relevante wetgeving en de feiten van de zaak.