ECLI:NL:RBROT:2018:5956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
C/10/543065 / HA ZA 18-67
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident proceskostenzekerheid en ambtshalve toetsing in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2018, is een incident aanhangig gemaakt door de eisers, die proceskostenzekerheid vorderen van de eiser in de hoofdzaak. De eiser, die zijn woonplaats in Moskou heeft, is volgens de eisers verplicht om zekerheid te stellen voor de proceskosten, omdat hij geen woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of er uitzonderingsgronden zijn op deze verplichting, zoals vermeld in artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeert dat de eiser niet gehouden is tot het stellen van proceskostenzekerheid, omdat hij woonachtig is in een staat die partij is bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954. Dit verdrag bepaalt dat geen zekerheidstelling kan worden opgelegd aan personen die hun woonplaats in een verdragsluitende staat hebben, wanneer zij als eisende partij optreden voor de rechtbank van een andere verdragsluitende staat. De rechtbank wijst de vordering van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van de eiser worden begroot op € 452,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan voor de hoofdzaak, die op 22 augustus 2018 weer op de rol komt voor conclusie van antwoord aan de zijde van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543065 / HA ZA 18-67
Vonnis in incident van 11 juli 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
voorheen wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.A. Bos te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [eisers] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 december 2017;
  • de akte overlegging producties van [eiser] ;
  • de incidentele vordering tot zekerheidstelling voor proceskosten (ex artikel 224 Rv) van [eisers] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eisers] vorderen ex artikel 224 Rv om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] :
  • te veroordelen tot het stellen van zekerheid ten behoeve van [eisers] binnen vier weken na de datum van het vonnis in incident voor een bedrag van € 10.091,00 voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden door middel van het stellen van een bankgarantie, af te geven door een Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams garantieformulier in de meest recente versie, dan wel volgens het model van de Nederlandse Vereniging van Banken in de meest recente versie;
  • te veroordelen in de kosten van het incident, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten.
2.2.
[eisers] hebben daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Een eventueel veroordelend vonnis in de hoofzaak kunnen [eisers] niet ten uitvoer laten leggen, nu [eiser] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [eiser] is derhalve – op grond van artikel 224 lid 1 Rv – verplicht om proceskostenzekerheid te stellen, nu de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen op de verplichting tot zekerheidstelling in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn. Ter onderbouwing hiervan stellen zij dat [eiser] niet in Moskou woont en niet de Russische nationaliteit bezit. [eiser] leidt een zwervend bestaan en heeft dus geen vaste woon- of verblijfplaats, waardoor hij niet traceerbaar is. Indien en voor zover [eiser] kan aantonen dat hij in de Russische Federatie verblijft, dan nog menen [eisers] dat het uit praktisch en economisch oogpunt, mede gelet op de huidige verhoudingen tussen Nederland en de Russische Federatie, onmogelijk is om een vonnis in de Russische Federatie ten uitvoer te leggen. De verwachte proceskosten bedragen volgens [eisers] € 10.091,-, te weten: zes punten vermenigvuldigd met een tarief ad € 1.421,-.
2.3.
Het verweer van [eiser] strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in zijn vordering, althans afwijzing van de vordering van [eisers] , althans matiging van het tot zekerheid te stellen tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, met daarbij de voorwaarde dat de zekerheidstelling vervalt indien [eiser] (wederom) woonplaats in Nederland heeft, alsmede tot het bieden van de mogelijkheid om aan de zekerheidstelling te voldoen door storting op een door partijen gezamenlijk te bepalen derdengelden bankrekening. Zulks met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisers] in de (na)kosten.
2.4.
[eiser] heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. [eiser] heeft wel degelijk een woonplaats, zijnde Moskou, zoals vermeld in eerdere processtukken waaronder de dagvaarding. [eiser] voert voorts aan dat hem een beroep op de uitzondering in artikel 224 lid 2 sub c Rv op de verplichting van zekerheidstelling toekomt. Hiertoe voert [eiser] aan dat er verhaalsmogelijkheden in Nederland zijn, zoals zijn bankrekening en de persoonlijke eigendommen, die in het bezit van [eisers] zijn. Daarnaast heeft [eiser] een sterke binding met Nederland en is hij van plan om weer naar Nederland te verhuizen.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele vordering is tijdig en vóór alle weren ingesteld. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering bij een Nederlandse rechter instellen, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarin zij veroordeeld zouden kunnen worden. Die verplichting bestaat niet wanneer sprake is van één van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingsgronden.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, zodat hij in beginsel, ingevolge artikel 224 lid 1 Rv, verplicht is tot het stellen van zekerheid.
3.3.
Uit artikel 224 lid 2 sub a Rv volgt dat de verplichting tot zekerheidstelling niet bestaat indien dit voortvloeit uit een verdrag of uit een EG-verordening. [eiser] heeft niet met zoveel woorden een beroep gedaan op deze uitzonderingsgrond. De rechtbank is ambtshalve gehouden te onderzoeken of in het onderhavige geval deze uitzonderingsgrond van toepassing is.
3.4.
Blijkens de dagvaarding en de daarbij overgelegde stukken, in het bijzonder het verzoekschrift van 21 november 2017 tot het leggen van conservatoir beslag (onderdeel van productie D) stelt [eiser] dat hij in Moskou woont aan de [adres] . [eisers] hebben in het kader van hun stelling bij incidentele conclusie dat de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingsgronden op de verplichting tot zekerheidstelling in de onderhavige zaak niet aan de orde zijn, gesteld dat [eiser] niet in Moskou woont maar een zwervend bestaan leidt. Gelet op de door [eiser] verstrekte concrete gegevens omtrent zijn adres had het op de weg van [eisers] gelegen om gemotiveerd te stellen dat [eiser] niet op dat adres woont. De enkele betwisting hiervan in combinatie met de blote stelling dat [eiser] een zwervend bestaan leidt en voortdurend verblijft in verschillende hotels, opvanghuizen en bij kennissen op verschillende locaties en in verschillende landen is in dit verband onvoldoende. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat [eiser] zijn woonplaats in Moskou (Russische Federatie) heeft.
Zowel Nederland als de Russische Federatie zijn partij bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954. Uit artikel 17 van dit verdrag volgt dat geen zekerheidstelling kan worden opgelegd aan personen die hun woonplaats in een verdragsluitende staat hebben, wanneer zij als eisende partij optreden voor de rechtbank van een andere verdragsluitende staat. [eiser] is derhalve niet gehouden tot het stellen van zekerheid, voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan [eisers] veroordeeld kunnen worden. Het standpunt van [eisers] dat het vanuit economisch en praktisch oogpunt onmogelijk is om een vonnis in de Russische Federatie ten uitvoer te leggen maakt dit niet anders.
Nu [eiser] reeds op grond van het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 niet is gehouden tot het stellen van proceskostenzekerheid, kan in het midden blijven of [eiser] met vrucht een beroep kan doen op de uitzondering in artikel 224 lid 2 sub c Rv. De incidentele vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
3.5.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op salaris advocaat € 452,00 (1 punt x tarief € 452,00).
3.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 augustus 2018voor conclusie van antwoord aan de zijde van [eisers] ;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.
3085/2066/1582