ECLI:NL:RBROT:2018:5957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
C/10/542849 / HA ZA 18-45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure over schadevergoeding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Orduseven-Semerci, heeft een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Reaal Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.M. Rupert. De eiseres vordert schadevergoeding in verband met brand-, rook- en waterschade aan haar inboedel, maar heeft de omvang van de schade niet specifiek begroot in de dagvaarding. Reaal heeft in haar verweer aangevoerd dat de vordering van eiseres niet boven de kantongrens van € 25.000,- uitkomt en heeft verzocht om verwijzing naar de kamer voor kantonzaken. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en de relevante stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord, in overweging genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de aangevoerde gronden van Reaal onvoldoende zijn om de vordering van eiseres te weerleggen. De enkele aantekening van het incassobureau, waar Reaal naar verwijst, biedt geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering van eiseres onder de kantongrens blijft. Eiseres heeft bovendien gesteld dat haar schade aanzienlijk is, met een geschat bedrag van € 90.165,-. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken en heeft de incidentele vordering van Reaal afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak zal op 18 juli 2018 opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/542849 / HA ZA 18-45
Vonnis in incident van 4 juli 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H. Orduseven-Semerci te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 januari 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incident van onbevoegdheid van de zijde van Reaal, met producties;
  • de akte uitlating incident bevoegdheid rechtbank van de zijde van [eiser] , met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
Reaal vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken, omdat onaannemelijk is dat de vordering van [eiser] een bedrag van € 25.000,- overstijgt. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Reaal heeft ter onderbouwing van haar vordering het volgende aangevoerd. Ondanks dat [eiser] de omvang van haar schade niet heeft begroot in de dagvaarding, leidt Reaal uit de keuze van [eiser] om Reaal voor de rechtbank te dagvaarden af, dat [eiser] pretendeert een vordering te hebben die de bevoegdheid van de kantonrechter te boven gaat. Reaal vermoedt dat het geenszins aannemelijk is dat de schade van [eiser] een bedrag van € 25.000,- overstijgt en stelt dat er geen verdere aanwijzingen zijn waaruit het tegendeel volgt. Dit vermoeden heeft Reaal gebaseerd op een aantekening in het dossier van het incassobureau, aan wie Reaal haar vordering op [eiser] tot betaling van de achterstallige premie had overgedragen. Uit die aantekening volgt onder meer dat recent een deurwaarder is langs geweest bij [eiser] en dat daaruit is gebleken dat roerende zaken van [eiser] absoluut geen verhaal bieden.
2.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van haar verweer het volgende aangevoerd. De aantekening van het incassobureau is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de vordering van [eiser] de kantongrens niet overstijgt. Daarnaast heeft [eiser] de reële schade met betrekking tot haar inboedel (inmiddels) begroot op € 90.165,-, bestaande uit brand-, rook-/roet- en waterschade. Volgens [eiser] is dus wel aannemelijk dat de vordering van [eiser] op Reaal de grens van € 25.000,- overstijgt.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De vorderingen in de inleidende dagvaarding zijn vorderingen van onbepaalde waarde. In beginsel behoren dergelijke vorderingen tot de bevoegdheid van de rechtbank bij de kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Uit artikel 93 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat een zaak met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde door de kantonrechter wordt behandeld en beslist, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan
€ 25.000,-.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De enkele aantekening van het incassobureau waar Reaal naar verwijst levert onvoldoende duidelijke aanwijzingen op dat de vordering van [eiser] niet boven het bedrag van € 25.000,- uitkomt. Er is daarom geen aanleiding voor verwijzing naar de kamer voor kantonzaken.
3.3.
De incidentele vordering van Reaal zal worden afgewezen.
3.4.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 juli 2018voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2018.
3085/2066/1729