ECLI:NL:RBROT:2018:6204

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
C/10/538152 / JE RK 17-3538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren. De zaak betreft de omgangsregeling van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3], die bij de moeder wonen. De moeder heeft verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI, die op 13 oktober 2017 was gegeven, te laten vervallen. De moeder stelde dat de aanwijzing onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende gemotiveerd was. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet tot overeenstemming konden komen over de omgangsregeling tijdens de herfstvakantie, wat leidde tot de schriftelijke aanwijzing van de GI. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing, onder andere omdat deze niet met haar was besproken en omdat de noodzaak voor de aanwijzing niet was gemotiveerd. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI in deze zaak een noodzaak had om een schriftelijke aanwijzing te geven, maar dat er essentiële gebreken kleven aan de inhoud van de aanwijzing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de aanwijzing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en heeft deze daarom geheel vervallen verklaard. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/538152 / JE RK 17-3538
datum uitspraak: 5 januari 2018

beschikking vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Alblasserdam.
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te Alblasserdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen namens de moeder, ingediend door mr. A.J.C. van Bemmel, van 27 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op 27 oktober 2017,
- de brief met bijlage van de GI van 8 december 2017, ingekomen bij de griffie op
11 december 2017.
Op 15 december 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.J.C. van Bemmel,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 28 augustus 2017 zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 28 augustus 2018.
De GI heeft op 13 oktober 2017 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
“Op maandag 16 oktober 2017 begint voor de kinderen de herfstvakantie. De verdeling in en rondom de herfstvakantie ziet er als volgt uit:
  • Op vrijdag 13 oktober 2017 haalt moeder de kinderen van school en gaan de kinderen het weekend naar moeder.
  • Aansluitend op het weekend: maandag 16 oktober tot woensdag 18 oktober 2017 om 12.00 uur zijn de kinderen bij moeder.
  • Op woensdag 18 oktober 2017 worden de kinderen om 12.00 uur naar vader gebracht door moeder en zij blijven daar tot het einde van de herfstvakantie, te weten vrijdag 20 oktober 2017.
  • Aansluitend op de herfstvakantie: het weekend van vrijdag 20 oktober 2017 zijn de kinderen bij vader.
  • Vader brengt de kinderen op maandag 23 oktober 2017 naar school, waarna moeder de kinderen na schooltijd weer ophaalt.
Vanaf maandag 23 oktober 2017 gaat de 2-wekelijkse cyclus door, waarbij er dezelfde omgang is tussen de kinderen en ouders. De omgangsregeling geldt voor de duur van om en nabij 2 maanden derhalve tot de eerst volgende schoolvakantie 2017, te weten de kerstvakantie. Na afloop van deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd. U ontvangt hiervan een uitnodiging.”

Het verzoek

De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren.
Door en namens de moeder wordt het verzoek ter zitting gehandhaafd en toegelicht. Ten eerste is het voornemen tot het geven van een schriftelijke aanwijzing niet met de moeder besproken, waardoor er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding. Ten tweede is de aanwijzingsbevoegdheid op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek gerelateerd aan het niet of onvoldoende meewerken aan het hulpverleningsplan of plan van aanpak als bedoeld in artikel 4.1.3 van de Jeugdwet. De moeder heeft echter (slechts) gevraagd om rekening te houden met de dagen dat zij moet werken. Daarnaast is de aanwijzings-bevoegdheid gekoppeld aan de noodzaak om concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarigen weg te nemen. De GI heeft de noodzaak voor de aanwijzing niet gemotiveerd. Ten derde heeft de moeder bezwaar tegen de veelvuldige wisselmomenten in de door de GI vastgestelde omgangsregeling, omdat dit de kinderen onnodig belast. Ten vierde wordt de moeder geconfronteerd met een schriftelijke aanwijzing waarin een voor partijen geldende uitspraak wordt gewijzigd. Dit is niet toegestaan. Tot slot is door de gezinsvoogd niet schriftelijk bevestigd dat de vermelding van [voornaam minderjarige 1] in de aanwijzing op een vergissing berust. De moeder verzoekt om deze redenen de schriftelijke aanwijzing (geheel of gedeeltelijk) vervallen te verklaren. Daaraan mag niet in de weg staan dat de data in de schriftelijke aanwijzing inmiddels verstreken zijn. Voor het overige verwijst de moeder naar het verzoekschrift en de ter zitting overgelegde aantekeningen.

De standpunten

De GI stelt dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is gebleken omdat de ouders onderling niet uit een verdeling van de herfstvakantie kwamen. Bij het vaststellen van de aanwijzing zijn alle wensen en mogelijkheden bekeken en heeft de GI het belang van de kinderen laten prevaleren. De vermelding van [voornaam minderjarige 1] in de schriftelijke aanwijzing berust op een vergissing en is later rechtgezet.
De vader is het - kort gezegd - eens met de schriftelijke aanwijzing en begrijpt dat deze geen betrekking had op [voornaam minderjarige 1] . De noodzaak van de zaak ontgaat de vader, omdat de herfstvakantie al voorbij is. Volgens de vader waren er vijf opties. Hij wilde ook graag dat er rekening werd gehouden met zijn verjaardag. Het is niet juist dat er teveel wisselmomenten waren. In de optie die is gekozen is dat gelijk aan de zorgregeling. De moeder bleef vast houden aan onredelijke eisen. Ten onrechte is in het verzoekschrift vermeld dat er conflicten zouden zijn tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] . De vader vindt het zorgelijk dat de kinderen in de knel zitten doordat de ouders tegenover elkaar staan.

De beoordeling

Op verzoek van een met het gezag belaste ouder kan de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Een aanwijzing behoort pas dan te worden gegeven als door middel van overleg en overreding de gewenste medewerking van ouder en/of minderjarige niet wordt verkregen.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder belang heeft bij de beoordeling van haar verzoek, ook al is de periode waarop de aanwijzing betrekking heeft verstreken. Aan de moeder mag haar procesbelang niet worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de aanwijzing gold inmiddels is verstreken. Het gaat hier immers om een beperking in het gezag, op grond waarvan de moeder, gelet op het door artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang heeft bij de toetsing van de geoorloofdheid van de aanwijzing. Het niet voldoen aan een aanwijzing kan immers leiden tot de oplegging van een dwangmiddel of tot de uithuisplaatsing van een kind. Van belang daarbij is dat vaststelling door de GI van omgang tijdens de vakantieperiode, zoals in het onderhavige geval, mogelijk ook voor volgende vakantieperiodes zal moeten gaan plaats vinden. De gang van zaken tijdens en de belangenafweging bij de vaststelling van de onderhavige aanwijzing kan dan relevant zijn voor de handelwijze van de GI bij het vaststellen van toekomstige aanwijzingen.
De kinderrechter stelt vast dat het primair de taak van de gezaghebbende ouders is om met elkaar goede afspraken te maken over de omgang tijdens de vakanties. De ouders lijken uit het oog te hebben verloren dat langdurige discussies over de exacte omgang in een vakantie zijn weerslag op de kinderen heeft; het kan niet anders dan dat de kinderen merken dat dit bij de ouders spanningen met zich meebrengt. De ouders behoren over en weer soepelheid te betrachten.
De kinderrechter is van oordeel dat er voor de GI in deze zaak een noodzaak was om, in het belang van de twee jongste kinderen, een schriftelijke aanwijzing te geven. In het door de ouders opgestelde ouderschapsplan van juni 2016, dat onderdeel uitmaakt van de beschikking van deze rechtbank van 4 juli 2016, is vermeld dat de ouders de omgang tijdens de herfstvakantie ‘in overleg’ afspreken. De ouders kwamen echter samen en ondanks intensieve begeleiding van de GI niet tot overeenstemming over de omgang tijdens deze vakantie. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling lag het vervolgens op de weg van de GI om de knoop door te hakken, opdat voor de kinderen de omgang tijdens de herfstvakantie goed zou zijn geregeld. Naar het oordeel van de kinderrechter is er in deze geen sprake geweest van het opzij zetten door de GI van een eerdere beschikking van de rechtbank, doch van het aanvullen van genoemde beschikking omdat het de ouders niet lukte ‘in overleg’ tot afspraken te komen.
Hoewel de GI veel tijd en energie heeft gestoken in het komen tot een voor de twee jongste kinderen passende omgang tijdens de herfstvakantie, is de kinderrechter van oordeel dat er essentiële gebreken kleven aan de inhoud van de schriftelijke aanwijzing. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is onduidelijk gebleven hoe en wanneer de GI de moeder de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing heeft gegeven en of de moeder dit als zodanig heeft kunnen begrijpen. Daarnaast blijkt de oudste dochter [voornaam minderjarige 1] ten onrechte vermeld te zijn in de schriftelijke aanwijzing. Ter zitting is gebleken dat dit op een vergissing berust, maar de GI heeft verzuimd dit tijdig (schriftelijk) te bevestigen aan de betrokkenen. Dit is een forse tekortkoming in de aanwijzing, aangezien de oudste dochter al langdurig geen omgang met de vader heeft en middels de aanwijzing tot omgang gedwongen leek. Ook is het de kinderrechter niet duidelijk geworden op welke wijze de GI is omgegaan met het – in beginsel terechte – verzoek van de moeder om bij de vaststelling van de omgangsregeling rekening te houden met haar werktijden. De werktijden van de ouders zijn een relevant gegeven waarmee de GI bij de vaststelling van de omgang rekening dient te houden. De werktijden zijn echter niet doorslaggevend en dienen met de overige relevante aspecten meegewogen te worden. Uit de schriftelijke aanwijzing en de onderliggende stukken blijkt dat dit onderwerp van gesprek is geweest, maar blijkt niet hoe de uiteindelijke afweging van belangen is geweest. Daarnaast is de verjaardag van de vader, die in de herfstvakantie viel, mogelijk ook nog een punt van afweging geweest. Ook deze afweging blijkt onvoldoende uit de stukken en het verhandelde ter zitting.
Alles afwegende komt de kinderrechter tot het oordeel dat de aanwijzing op een aantal essentiële punten onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onvoldoende is gemotiveerd. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen verklaren.
De kinderrechter ziet tot slot geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt dat de proceskosten in geschillen als het onderhavige worden gecompenseerd.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de aanwijzing geheel vervallen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.