ECLI:NL:RBROT:2018:6214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
C/10/526278 / HA ZA 17-443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling lening in het kader van echtscheidingsconvenant en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw, die voormalige echtgenoten zijn. De man vordert terugbetaling van een lening van € 78.639,30 die de vrouw aan hem verschuldigd is op basis van een vaststellingsovereenkomst die na hun echtscheiding is gesloten. De vrouw heeft de lening niet terugbetaald en beroept zich op nietigheid en vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, onder andere op grond van bedreiging en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst inderdaad een bedrag aan de man verschuldigd is, en dat haar verweer onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelt dat de lening opeisbaar is en dat de vrouw de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag moet betalen vanaf 1 oktober 2014. De vordering van de vrouw in reconventie om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen, wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/526278 / HA ZA 17-443
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.S. Jonker te Rotterdam,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat aanvankelijk mr. J. Heinrici te Rotterdam, thans niet meer in rechte vertegenwoordigd.
Partijen zullen hierna de man respectievelijk de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2017, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de brief van 19 juli 2017 van de rechtbank, waarbij een comparitie van partijen is bepaald op 24 november 2017;
  • de bij B3-formulier overgelegde aanvullende producties 5 tot en met 9 zijdens de man;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie.
1.2.
Mr. Heinrici heeft de rechtbank op 14 november 2017 laten weten dat hij zich ter zitting als advocaat van de vrouw zal onttrekken. Daarop heeft de rechtbank bericht dat de geplande comparitie geen doorgang zal vinden en zaak verwezen naar de rol van 29 november 2017 voor het stellen van een advocaat namens de vrouw. Op die datum heeft zich namens de vrouw geen advocaat gesteld. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar een nadere rol voor het nemen van een akte van repliek/dupliek door partijen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
De man en de vrouw zijn gewezen echtelieden.
2.2.
Tussen de man en de vrouw is op 26 juni 2008 een echtscheidingsconvenant (hierna: het echtscheidingsconvenant) tot stand gekomen. In het echtscheidingsconvenant is onder meer bepaald dat de gezamenlijke echtelijke woning van partijen (hierna: de woning) aan de vrouw wordt toegedeeld onder vergoeding van de overwaarde aan de man.
2.3.
Bij akte van verdeling van 9 april 2009 is de woning aan de vrouw toebedeeld en is de vrouw aan de man een bedrag schuldig gebleven van € 150.000,00.
2.4.
Partijen hebben, naar aanleiding van een geschil over het echtscheidingsconvenant, op 31 maart 2011 - na mediation - een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is onder meer bepaald:
"(…)
Art 2: Resultaat van de mediation
(…)
5. Partneralimentatie:
Is gestopt met ingang van 1-11-2009 en vanaf genoemde datum is het betaalde bedrag per maand overgegaan in een lening. Uitgangspunt is een door mevrouw [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te besteden
netto bedrag van € 2530 per maand. Het totaal bedrag aan lening over 2009/2010 is per 31 december 2010 € 37.308,30 - € 11.469 (auto). Er resteert een bedrag ad € 25.839,30. (...)
(…)
De lening stopt bij verkoop van het huis.
Partijen komen overeen dat deze lening, bij vererven door mevrouw [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van haar ouders
voorde verkoop van het huis direct wordt afgelost.
Verder komen partijen overeen, dat bij overlijden van de heer [eiser in conventie, verweerder in reconventie] voordat het huis verkocht wordt dat deze lening vererft aan de gezamenlijk kinderen. (…)
6. Lening €150.000
Partijen komen overeen dat deze lening, bij vererven door mevrouw [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van haar ouders,
voorde verkoop van het huis direct wordt afgelost.
(...)

7.Verkoop huis

Stel dat de verkoop van het huis te weinig oplevert, dan maken partijen in overleg afspraken over een afbetalingsregeling.
8. Partijen hebben mede op advies van de mediator, de onderhavige overeenkomst laten beoordelen door een eigen juridisch adviseur, alvorens deze te ondertekenen.
(…)"
2.5.
In september 2014 is de woning verkocht. De vrouw heeft op de transportdatum het schuldig gebleven bedrag ad € 150.000,00 aan de man voldaan.
2.6.
Ten tijde van de verkoop van de woning bedroeg de lening uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 78.639,30.
2.7.
Per brief van 10 oktober 2016 heeft de advocaat van de man de vrouw in gebreke gesteld in de nakoming van haar betalingsverplichting uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en een regeling voor het geschil voorgesteld.
2.8.
Per brief van 20 maart 2017 heeft de advocaat van de man de vrouw nogmaals verzocht om de kwestie in der minne te regelen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vordering van de man luidt - zakelijk weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de vrouw te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van het bedrag in hoofdsom groot € 78.639,30;
B. de vrouw te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voornoemde hoofdsom vanaf 1 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
C. de vrouw te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.561,39 conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten;
D. de vrouw te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van de kosten van het geding.
3.2.
Het verweer van de vrouw strekt tot afwijzing van de vorderingen, onder veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vordering van de vrouw luidt - zakelijk weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: de vaststellingsovereenkomst op een van de door de vrouw aangevoerde gronden geheel of gedeeltelijk te vernietigen;
Subsidiair: de vaststellingsovereenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden op een van de door de vrouw aangevoerde gronden, in zoverre dat de verplichting van de vrouw om de lening ex artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst terug te betalen geheel of gedeeltelijk komt te vervallen;
Meer subsidiair: de vaststellingsovereenkomst geheel of gedeeltelijk te wijzigen op een van de door de vrouw aangevoerde gronden, in zoverre dat de verplichting van de vrouw om de lening ex artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst terug te betalen geheel of gedeeltelijk komt te vervallen;
Primair en subsidiair: de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.5.
Het verweer van de man strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de vrouw bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De man grondt zijn vordering op nakoming door de vrouw van haar verbintenis uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst tot terugbetaling van het door de man aan haar geleende geldbedrag.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw uit hoofde van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen lening een bedrag van € 78.639,30 aan de man verschuldigd is uit hoofde van de door de man betaalde partneralimentatie.
4.3.
De vrouw beroept zich primair op de nietigheid, althans vernietiging, van de vaststellingsovereenkomst op grond van bedreiging als bedoeld in artikel 3:44 BW. Subsidiair beroept de vrouw zich op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW. Meer subsidiair beroept de vrouw zich op vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW. Nog meer subsidiair heeft de vrouw aangevoerd dat er van haar zijde sprake is van overmacht waardoor zij de vordering niet kan voldoen en deze omstandigheid niet aan haar schuld is te wijten noch voor haar rekening komt. Eveneens nog meer subsidiair doet de vrouw een beroep op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. Uiterst subsidiair heeft de vrouw aangevoerd dat terugbetaling van het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Daarnaast heeft de vrouw aangevoerd dat de man onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld. De schade die de vrouw dientengevolge heeft geleden bedraagt tenminste de hoogte van de door de man in de onderhavige procedure ingestelde vordering. Na verrekening over en weer ligt de vordering van de man voor afwijzing gereed.
4.4.
Bij conclusie van repliek in conventie heeft de man gemotiveerd betwist dat er sprake is geweest van bedreiging, misbruik van omstandigheden, dwaling, overmacht of onvoorziene omstandigheden, dan wel dat dat terugbetaling van het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verder betwist de man dat sprake is van een onrechtmatige daad.
4.5.
Deze betwisting is door de vrouw niet weersproken. De vrouw heeft immers niet op de conclusie van repliek in conventie gereageerd. Dat komt voor haar risico. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de vrouw het in haar conclusie van antwoord gevoerde verweer onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. Dit betekent dat de vaststellingsovereenkomst niet nietig, althans vernietigbaar, is op grond van bedreiging, misbruik van omstandigheden, dwaling of onvoorziene omstandigheden. Niet kan worden aangenomen dat sprake is van overmacht. Evenmin kan worden aangenomen dat de man onrechtmatig jegens de vrouw heeft gehandeld. Voorts acht de rechtbank geen omstandigheden aannemelijk op grond waarvan dat terugbetaling van het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.6.
De vrouw heeft, voor zover de rechtbank niet zal overgaan tot vernietiging, althans ontbinding, althans wijziging van de vaststellingsovereenkomst, dan wel verrekening, aangevoerd dat in de vaststellingsovereenkomst niets is bepaald over het tijdstip van de opeisbaarheid van de lening anders dan dat bij overlijden van de ouders van de vrouw vóór verkoop van de woning in een keer zou worden afgelost. Die situatie heeft zich niet voorgedaan. Gelet op de specifieke familieverhoudingen en de verhouding als ex-echtgenoten kan volgens de vrouw aangenomen worden dat zolang zij niet over financiële overschotten beschikt waaruit zij de lening eenvoudig en zonder financiële consequenties kan voldoen, de lening pas opeisbaar is na haar overlijden.
4.7.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In de vaststellingsovereenkomst is in artikel 2 sub 5 en 7 bepaald dat de lening eindigt met de verkoop van de woning en in het geval dat de verkoop van de woning te weinig oplevert, partijen afspraken maken over een betalingsregeling. Ook is er in artikel 2 sub 5 een voorziening getroffen voor het geval dat de vrouw of de man voor de verkoop van de woning mocht komen te overlijden. Het is evident dat partijen hiermee zijn overeengekomen dat de lening zal worden voldaan uit de verkoopopbrengst van de woning, maar uit andere middelen indien de verkoopopbrengst onvoldoende is om ook de lening te voldoen. Daaruit volgt dat de lening opeisbaar is op het moment van verkoop van de woning.
4.8.
De conclusie uit het vooroverwogene is dat de vordering van de man in hoofdsom voor toewijzing in aanmerking komt.
4.9.
De vrouw heeft de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom niet betwist. De wettelijke rente over een bedrag van € 78.639,30 is, mede gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen, toewijsbaar vanaf de door de man gevorderde datum (1 oktober 2014).
4.10.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, omdat de man niet aan de vrouw een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Immers in de brief van 10 oktober 2016 heeft de man aan de vrouw een termijn gesteld ‘uiterlijk binnen 14 dagen na heden’. Daarmee is blijkens het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016 niet voldaan aan een betalingstermijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning (ECLI:NL:HR:2704 (Fa-Med). Voorts is niet gebleken dat in de aanmaningen het bedrag is vermeld dat voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht.
in reconventie
4.11.
Aan haar vordering in reconventie heeft de vrouw ten grondslag gelegd dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen op grond van bedreiging, althans misbruik van omstandigheden, althans dwaling, althans sprake is van onvoorziene omstandigheden, althans dat terugbetaling van het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.12.
In conventie heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat geen sprake is van bedreiging, althans misbruik van omstandigheden, althans dwaling, althans sprake is van onvoorziene omstandigheden, althans dat terugbetaling van het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat de vordering in reconventie bij gebrek aan deugdelijke grondslag zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen het bedrag van € 78.639,30,
5.2.
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom ad € 78.639,30 vanaf 1 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af,
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.
2111/2053