3.2.1Hoewel er voor de overplaatsing van [verweerster] in 2013 ook al problemen waren ten aanzien van haar functioneren -zo heeft zij in april 2011 een student in het gezicht gespuugd en kwam zij ook toen al regelmatig te laat- is haar functioneren sindsdien drastisch verslechterd. Over de jaren 2013-2015 betreft het de volgende kritiekpunten, waarvan Zadkine, uitvoerig en nauwkeurig, een overzicht heeft bijgehouden:
[verweerster] komt met regelmaat te laat, zowel voor afspraken met teamleiders als voor haar lessen, waardoor de les met vertraging begint en korter duurt en waarmee zij niet het goede voorbeeld geeft;
[verweerster] laat tijdens haar lessen de klas regelmatig alleen;
[verweerster] spreekt veelal met luide stem, hetgeen door sommige studenten wordt ervaren als schreeuwen;
[verweerster] scheldt met enige regelmaat haar studenten uit, bijvoorbeeld voor ‘sukkel’ of ‘dom’;
[verweerster] geeft tijdens haar lessen weinig ruimte voor het stellen van vragen;
[verweerster] heeft niet de controle over haar klas; zij praat tijdens lessen veel over haar privéleven, hetgeen resulteert in een chaotische sfeer en een te laag tempo van de lessen;
studenten en ouders klagen regelmatig over met name voornoemd gedrag van [verweerster] ;
[verweerster] heeft haar administratieve taken niet op orde.
Naar aanleiding van deze forse kritiekpunten is veel en vaak met [verweerster] gesproken, in verband waarmee Zadkine wijst op de door haar overgelegde gespreksverslagen alsook op de door haar overgelegde schriftelijke klachten van (ouders van) studenten.
3.2.2Begin 2015 is [verweerster] op kosten van Zadkine gestart met een coachingstraject bij de heer [B.] , met als doel haar te ondersteunen bij het verbeteren van haar functioneren en de kritiekpunten weg te nemen. De inrichting en het verloop van dit traject was echter moeizaam -zo was [verweerster] het lange tijd oneens met de coachingsvraag en weigerde zij als onderdeel van haar coaching gefilmd te worden tijdens haar lessen- en ondanks dit traject bleef de noodzakelijke verbetering uit. Dit blijkt uit het hiervoor genoemde overzicht van gebeurtenissen voor zover dat ziet op 2015 maar ook uit het feit dat zij ook in 2016 nog steeds frequent te laat kwam en haar pedagogisch-didactische vaardigheden nog steeds niet op het gewenste niveau waren, waartoe Zadkine een gespreksverslag van 4 november 2016 en een observatieformulier van een lesbezoek van 17 november 2016 heeft overgelegd. Ook heeft zij ter zake gewezen op de door de coach, na ruim een jaar coaching, opgemaakte rapportage (zie 2.6) en het feit dat er nog altijd klachten waren over [verweerster] , waartoe Zadkine wijst op de door haar in het geding gebrachte verslagen van panelgesprekken over het schooljaar 2016/2017 en een door een ouder ingediende klacht van 7 juni 2017.
Bij dat alles kwam dat in een gesprek van 23 juni 2017 bleek dat [verweerster] nog steeds haar ‘PDG’ (Pedagogisch Didactisch Getuigschrift) niet gehaald had terwijl dit traject al vanaf 3 december 2014 liep en de oorspronkelijke planning was dat [verweerster] het PDG in november 2016 zou behalen. Zolang [verweerster] niet over het PDG beschikte, stond zij onbevoegd voor de klas en daarom was het zowel voor Zadkine als voor [verweerster] zelf van groot belang dat zij het PDG haalde. Partijen hebben in een gesprek een week daarna dan ook concrete afspraken gemaakt over het (behalen van het) PDG.
Daarnaast was gebleken dat de behaalde (examen)resultaten in het schooljaar 2016-2017 van (de klassen/lessen van) [verweerster] waren achtergebleven bij de doelstellingen, reden waarom partijen op 6 juli 2017 opnieuw hebben gesproken. Tijdens dat gesprek heeft Zadkine aan de orde gesteld dat haar inmiddels was gebleken dat, anders dan [verweerster] had verklaard, niet de Hogeschool Rotterdam maar [verweerster] , ondanks rappel, in gebreke was gebleven het nodige te doen om het PDG te behalen, waarover Zadkine -zo heeft zij in dit gesprek ook expliciet kenbaar gemaakt- uiteraard niet te spreken was. In dit gesprek heeft Zadkine ook teruggeblikt op de problematiek die al vanaf 2013 speelt en [verweerster] voorgehouden dat zij kritiek van Zadkine telkens bagatelliseerde en wegwuifde en niet te bewegen was tot enige vorm van zelfreflectie. Zadkine concludeerde dat zij na vier jaar ploeteren moest constateren dat het functioneren van [verweerster] nog steeds te wensen overliet en zij dit niet langer kon accepteren. Om die reden heeft Zadkine met [verweerster] afgesproken dat aan haar, bij wijze van laatste kans, een verbetertraject werd aangeboden.
Het verbetertraject, dat is gestart op 23 augustus 2017 en duurde tot de Kerstvakantie van dat jaar, bestond -samengevat- uit drie elementen, te weten:
verbetering op het gebied van klachten van (ouders van) studenten over [verweerster] houding, gedrag en/of functioneren,
prioriteit geven aan het behalen van het PDG, uiterlijk op 11 november 2017, en
verbetering op het gebied van vier belangrijke, bij de functie van Senior Docent behorende, pedagogisch-didactische vaardigheden.
Ondanks de doelstellingen van het verbetertraject ontving Zadkine nog tijdens dat traject maar liefst vier klachten over [verweerster] en kwam zij diverse keren te laat, waarvoor zij ook schriftelijke waarschuwingen heeft ontvangen. Verder heeft [verweerster] geen prioritiet gegeven aan het PDG en bleek tijdens de eindevaluatie op 19 december 2017 dat zij nog altijd geen contact had opgenomen met de Hogeschool Rotterdam voor het summatief bezoek ten behoeve van het PDG, waardoor zij het PDG niet heeft behaald. Voorts is Zadkine uit (on)aangekondigde lesbezoeken gebleken dat de pedagogisch-didactische vaardigheden van [verweerster] niet zijn verbeterd. Tijdens het verbetertraject heeft Zadkine ook sterk de indruk gekregen dat [verweerster] er ‘met de pet naar gooide’ en niet haar best deed om de haar geboden laatste kans te laten slagen en ervoor te zorgen dat zij op de besproken punten daadwerkelijk verbetering liet zien. Ter ondersteuning van dit alles heeft Zadkine gewezen op de door haar ter zake overgelegde correspondentie en gespreksverslagen.
Omdat Zadkine er inmiddels geen enkel vertrouwen meer in had dat verdere pogingen om het functioneren van [verweerster] te verbeteren binnen een redelijke termijn wel tot het gewenste resultaat zouden leiden en zij het niet langer verantwoord vond [verweerster] (onbevoegd) voor de klas te laten staan, heeft Zadkine [verweerster] na ommekomst van de Kerstvakantie medegedeeld dat zij haar niet meer als Senior Docent zou inzetten en dat zij ‘hand-en-spandiensten’, niet zijnde lesgevende activiteiten zou gaan verrichten, tegen welk besluit [verweerster] ook niet heeft geprotesteerd. Ook heeft Zadkine [verweerster] toen medegedeeld dat zij geen vertrouwen meer had in een duurzame voorzetting van de arbeidsovereenkomst. In de periode daarna is gesproken over een outplacementtraject en een minnelijke vertrekregeling maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid, reden waarom Zadkine onderhavig ontbindingsverzoek heeft ingediend.
3.3.3Zadkine meent dat de gegeven omstandigheden thans nopen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de d-grond (ongeschiktheid) dan wel op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding). Zij heeft [verweerster] immers tijdig in kennis gesteld van de gebreken in haar functioneren en heeft haar in voldoende mate de gelegenheid geboden om haar functioneren te verbeteren terwijl de ongeschiktheid van [verweerster] van de functie niet het gevolg is van onvoldoende zorg van Zadkine voor scholing of arbeidsomstandigheden van [verweerster] . Voorts is er sprake van een te grote discrepantie tussen partijen, waardoor het voor een vruchtbare samenwerking vereiste wederzijds vertrouwen in elkaar is komen te ontbreken. Ook daarom is er sprake van een redelijke grond voor ontbinding. Zadkine heeft geen mogelijkheden, als dat al in de rede zou liggen, [verweerster] binnen de in artikel 7:669 lid 1 BW bedoelde redelijke termijn te herplaatsen in een passende functie terwijl het verzoek ook geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
3.3.4Met betrekking tot de financiële gevolgen in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft Zadkine gesteld dat [verweerster] aanspraak heeft op een bedrag van € 50.094,- aan transitievergoeding terwijl Zadkine, als eigenrisicodrager, de kosten voor de WW-uitkering zal moeten dragen. Dat betreft circa € 70.943,- bruto. Op grond van de CAO heeft [verweerster] voorts aanspraak op een wachtgeldregeling, bestaande uit een bovenwettelijke regeling en een verlengde (aansluitende) WW-uitkering. Dit gaat om een gekapitaliseerde aanspraak van circa € 105.000,-. Gezien de leeftijd van [verweerster] mag worden verondersteld dat zij tot aan haar pensioenleeftijd werkloos blijft en al haar WW- en wachtgeldaanspraken maximaal zal opsouperen. Dat zal dan tot gevolg hebben dat Zadkine aan financiële kosten voor het ontslag van een werknemer die ondanks alle tijd, moeite en kosten die zij daaraan gespendeerd heeft, jarenlang niet gefunctioneerd heeft, een bedrag van ruim € 226.000,- bruto kwijt zal zijn, nog te vermeerderen met een bedrag van € 56.000,- bruto aan kosten voor onder andere uitvoering, pensioenpremie en sociale lasten, bij elkaar dus € 282.000,- bruto. Een bedrag van deze omvang staat naar overtuiging van Zadkine niet in een redelijke verhouding die naar huidige maatstaven in dit soort situaties gelden. Zij acht het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook onaanvaardbaar indien [verweerster] , bovenop de haar toekomende transitievergoeding en WW-uitkering, aanspraak zou kunnen maken op de wachtgeldregeling uit de CAO. Het gaat hier weliswaar om een collectieve regeling maar dat wil niet zeggen dat een daaruit voortvloeiende aanspraak in een individueel geval, zoals hier, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan uitpakken, waarbij overigens bedacht moet worden dat Zadkine als onderwijsinstelling grotendeels afhankelijk is van overheidssubsidies. Het zou onaanvaardbaar zijn als zij haar beperkte budget niet kan besteden aan het onderhouden en verbeteren van haar onderwijs, aan haar studenten en aan haar (wel) gemotiveerde studenten.