ECLI:NL:RBROT:2018:6377

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en terugkeerbesluit in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en het daaropvolgende terugkeerbesluit. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 4 juli 2018 is genomen, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 18 juli 2018 gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Gnandi-arrest) van 19 juni 2018 betrokken, waarin de speciale positie van asielzoekers in het kader van de Terugkeerrichtlijn wordt besproken. Eiser heeft betoogd dat het beroep tegen het terugkeerbesluit van rechtswege schorsende werking moet hebben, en dat hij niet in bewaring had mogen worden gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het arrest niet van toepassing is op de situatie van eiser, die geen asielzoeker is, en dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet automatisch geschorst zijn.

De rechtbank heeft de gronden van verweerder gevolgd en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: NL18.12628

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het vooronderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op het standpunt van eiser met betrekking tot het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465, het Gnandi-arrest). Dit heeft verweerder bij bericht van 20 juli 2018 gedaan. Nadat eiser bij bericht van 23 juli 2018 hierop heeft gereageerd en beide partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 30 juli 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit rechtsoverweging 56 van het arrest Gnandi tegen België, volgt dat het beroep tegen een terugkeerbesluit in de zin van artikel 6 van richtlijn 2008/115 van rechtswege schorsende werking moet hebben, om aan de derdelander de verzekering te geven dat aan de vereisten van het beginsel van non-refoulement en artikel 47 van het Handvest wordt voldaan. Uit rechtsoverweging 58 volgt volgens eiser dat het recht op een doeltreffende voorziening moet worden verzekerd door de persoon die om internationale bescherming verzoekt een recht toe te kennen op een doeltreffend beroep met van rechtswege schorsende werking bij ten minste één rechterlijke instantie. Tot slot stelt eiser dat uit rechtsoverweging 60 van het arrest volgt dat bij élk terugkeerbesluit de procedurele waarborgen van hoofdstuk III van richtlijn 2008/115 en van andere toepasselijke bepalingen van het Unierecht en het nationale recht in acht moeten worden genomen. Eiser betoogt dat daaruit volgt dat wanneer een vreemdeling een terugkeerbesluit krijgt en hij daartegen een rechtsmiddel instelt, hij die procedure van rechtswege moet kunnen afwachten. Wanneer de werking van het terugkeerbesluit is geschorst loopt er geen terugkeerprocedure, waardoor je ook niet in bewaring kunt worden gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit. Nu er van rechtswege schorsende werking moet zijn, had eiser niet in bewaring mogen worden gesteld, aldus eiser.
1.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het arrest Gnandi voor recht wordt verklaard dat de terugkeerrichtlijn en de procedurerichtlijn er niet aan in de weg staan, in het licht van het beginsel van non-refoulement en het recht op een doeltreffende voorziening, om bij een afwijzend asielbesluit tevens een terugkeerbesluit op te leggen, mits de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst in geval er beroep wordt ingesteld. Verweerder is van mening dat hieruit dient te worden afgeleid dat de situatie van eiser, die geen asielzoeker is en op wie het beginsel van non-refoulement dus niet van toepassing is, niet onder de werking valt van het arrest. Weliswaar spreekt het Hof in overweging 56 van het arrest over de schorsende werking van "een terugkeerbesluit in de zin van artikel 6 van de terugkeerrichtlijn", echter deze overweging van het Hof dient volgens verweerder te worden geplaatst in de voorgaande en daarop volgende overwegingen die steeds zien op het mogen afwachten van een asielbesluit/beroep op het grondgebied van de lidstaten.
1.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. Het arrest Gnandi ziet op de situatie waarin een onderdaan van een derde land een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en het beginsel van non-refoulement van toepassing is. De rechtbank verwijst hierbij naar de verklaring voor recht van het Hof:
“Richtlijn 2008/115/EG (…), moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat ten aanzien van een onderdaan van een derde land die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, een terugkeerbesluit op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115 wordt vastgesteld (…) op voorwaarde met name dat de betrokken lidstaat waarborgt dat alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst (…)”.
Alle overwegingen van het Hof in het Gnandi-arrest zijn toegespitst op de speciale positie van de asielzoeker in het kader van de Terugkeerrichtlijn.
Uit de overwegingen 38 tot en met 40 van het Gnandi-arrest volgt duidelijk dat het gaat om de vraag wanneer het verblijf van een derdelander die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan (asielzoeker), illegaal wordt in de zin van de Terugkeerrichtlijn. In overweging 40 is verwezen naar punt 9 van de preambule. In dat punt 9 is ten aanzien van een asielzoeker expliciet overwogen dat diens verblijf pas illegaal wordt als het afwijzende besluit op het verzoek in werking is getreden. Punt 9 van de preambule geeft in die zin een soort van nuancering op de definitie van illegaal verblijf in de Terugkeerrichtlijn zelf (artikel 3 lid 2).
De Terugkeerrichtlijn zelf gaat er in het tweede lid van artikel 13 ook van uit dat de werking van het terugkeerbesluit kán worden opgeschort; niet dat dat moet. Ten aanzien van asielzoekers heeft het Hof nu bepaald dat schorsing van het terugkeerbesluit in afwachting van de uitkomst van het beroep voorwaarde is voor het nemen van een terugkeerbesluit voorafgaand aan de uitkomst van dat beroep tegen de afwijzende asielbeschikking.
De overwegingen van het Hof in het Gnandi-arrest onder 46 en 47 maken ook duidelijk dat de hierboven genoemde door het Hof geformuleerde noodzaak van het schorsen van alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit, uitsluitend ziet op asielzoekers.
Ook de rechtsoverwegingen 56 en 60 waar eiser naar heeft verwezen hebben betrekking op de situatie waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan/wordt afgewezen.
Nu de overwegingen van het Hof zijn gedaan in het kader van het beginsel van non-refoulement en het recht op een doeltreffend rechtsmiddel in dat kader, kan eiser aan het Gnandi-arrest geen rechten ontlenen. Het betoog slaagt niet.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft alle hierboven genoemde gronden bestreden.
3.1.
Ter zitting heeft verweerder de grond dat eiser tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet (grond 3h) laten vallen.
3.2.
Ten aanzien van de grond 3b overweegt de rechtbank dat het instellen van rechtsmiddelen tegen een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning en het aanvragen van een voorlopige voorziening teneinde de beroepsprocedure in Nederland te mogen afwachten, niet gelijkgesteld kan worden met het melden van zijn onrechtmatig verblijf bij de korpschef. Nu eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef, heeft verweerder deze grond aan hem kunnen tegenwerpen.
3.3.
Ten aanzien van de grond 3c overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning en uitvaardiging van een terugkeerbesluit nog niet onherroepelijk vast staat, niet maakt dat dit niet mag worden meegewogen. Verweerder heeft deze grond aan eiser kunnen tegenwerpen.
3.4.
Ten aanzien van de grond 3i overweegt de rechtbank dat blijkens het proces-verbaal van gehoor eiser heeft verklaard niet terug te willen naar het land van herkomst. De rechtbank verwijst hierbij naar de volgende verklaringen van eiser:
“V: Wilt u terug naar het land van herkomst; Ethiopië?
A: Nee. Ik weet daar niets meer. Ik leef hier 30 jaar. Hoe moet ik weten wat Ethiopië is. Laat me gewoon naar mijn huis gaan en dan ga ik alles regelen.
(…)
V: Hoe denkt u zelfstandig aan uw vertrekverplichting te kunnen voldoen?
A: Ik ga niet terug.
(…)
V: Wat vindt u van de gronden die u worden tegengeworpen en dat u in bewaring gesteld wordt?A: Ik heb niets te zoeken in Ethiopië. Waar moet ik naartoe dan.”
Gelet op het bovengenoemde heeft verweerder deze grond aan eiser kunnen tegenwerpen.
3.5.
De drie gronden 3b, 3c en 3i zijn met de daarop gegeven toelichting en in onderlinge samenhang bezien voldoende om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank kan de grond 4e onbesproken laten. Het betoog slaagt niet.
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan de maatregel van bewaring heeft toegepast.
4.1.
Zoals onder 3.5. is overwogen kan in het geval van eiser een risico op onttrekking aan het toezicht worden aangenomen. Gelet daarop heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat in het geval van eiser niet kan worden volstaan met toepassing van een minder dwingende maatregel van toezicht dan de inbewaringstelling. Verweerder is verder in de maatregel van bewaring genoegzaam ingegaan op de door eiser aangevoerde omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel voor hem onevenredig bezwarend zouden maken. Het betoog slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.